ECLI:NL:RBDHA:2022:9253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
C/09/621721 / HA ZA 21-1064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en verdeling van een vennootschap onder firma in het kader van een arbitrale procedure met bewijsbeslag en vordering tot inzage

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de ontbinding en verdeling van een vennootschap onder firma (VOF) in het kader van een arbitrale procedure. De vader van [eiseres] had een bedrijf in ongediertebestrijding opgericht, waar [eiseres] en [gedaagde] in 2004 als partners bij betrokken raakten. Na een verslechtering van hun zakelijke relatie in 2020, startte [eiseres] een arbitrageprocedure tegen [gedaagde]. De arbiter oordeelde in juni 2021 dat de VOF ontbonden moest worden en dat [gedaagde] een bedrag van € 35.582 aan [eiseres] verschuldigd was.

Na het arbitrale vonnis legde [eiseres] conservatoir bewijsbeslag op documenten die zich bij [gedaagde] bevonden, omdat zij vermoedde dat [gedaagde] bewijsstukken had achtergehouden die relevant waren voor de vaststelling van haar schade. [eiseres] vorderde inzage in deze bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat [eiseres] een rechtmatig belang had bij inzage in de bescheiden die door [gedaagde] aan de arbiter waren verstrekt, maar wees de bredere vordering tot inzage van andere bescheiden af, omdat deze niet aan de voorwaarden van artikel 843a Rv voldeden.

De rechtbank besloot dat de vordering tot afgifte van de specifieke bescheiden die door [gedaagde] aan de arbiter waren verstrekt, werd toegewezen, maar dat de vordering tot afgifte van de overige bescheiden werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 3 augustus 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/621721 / HA ZA 21-1064
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. W. van Dijk te Barneveld,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. de Jongh te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Hoe de procedure is verlopen blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 25 mei 2022 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de mondelinge behandeling die op 10 juni 2022 heeft plaatsgevonden, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt die in het griffiedossier zitten.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vader van [eiseres] is geruime tijd geleden een bedrijf in ongediertebestrijding gestart, [de V.O.F.] (hierna: de VOF). In 2004 zijn [eiseres] en [gedaagde] (destijds nog partners van elkaar) toegetreden tot de VOF. In dat kader hebben zij alle drie een (ongedateerde) overeenkomst ondertekend die is aangeduid als 'maatschapsakte' (hierna: de Overeenkomst). De vader van [eiseres] is nadien uitgetreden vanwege zijn gevorderde leeftijd. Na het beëindigen van de affectieve relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] is de zakelijke relatie tussen hen beiden nog enige tijd voortgezet. Begin 2020 verslechterde ook de zakelijke relatie waardoor verder samenwerken in de VOF onmogelijk werd.
2.2.
Medio 2020 is [eiseres] een arbitrageprocedure gestart tegen [gedaagde] , een en ander volgens de arbitrale geschillenregeling in de Overeenkomst. In het kader van de arbitrale procedure hebben [eiseres] en [gedaagde] ieder voor zich de arbiter voorzien van hun zienswijze en van bewijsstukken. [eiseres] en [gedaagde] hebben tijdens de arbitrale procedure geen inzage gehad in elkaars bewijsstukken.
2.3.
Van 20 juli 2020 tot 27 augustus 2020 heeft de eenmanszaak ‘ [de Eenmanszaak] ’ (hierna: [de Eenmanszaak] ) van [gedaagde] ingeschreven gestaan in het handelsregister.
2.4.
Op 15 februari 2021 is [gedaagde] fulltime in dienst getreden van zorginstelling [X] . [gedaagde] is daar nog steeds werkzaam.
2.5.
Op 15 juni 2021 heeft de arbiter in het geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] een arbitraal vonnis gewezen (hierna: het arbitrale vonnis). In het arbitrale vonnis heeft de arbiter, voor zover van belang, bepaald dat de VOF zal worden ontbonden en dat [gedaagde] in het kader van de afwikkeling een bedrag van (per saldo) € 35.582 aan [eiseres] is verschuldigd, waarvan € 14.682 aan overbedeling van de winst en € 20.900 aan boete wegens overtreding van het concurrentiebeding in de Overeenkomst (te weten 209 dagen in de periode van 20 juli 2020 tot 15 februari 2021 met één overtreding (€ 100 boete) per dag).
2.6.
Op 26 oktober 2021 heeft [eiseres] , na daartoe op 31 augustus 2021 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof te hebben verkregen, ten laste van [gedaagde] conservatoir bewijsbeslag gelegd op een hoeveelheid bescheiden die zich onder [gedaagde] bevonden. In het aan de voorzieningenrechter gerichte verzoekschrift stelt [eiseres] dat zij zich niet kan verenigen met het arbitrale vonnis en dat zij streeft naar bewijslevering van haar stelling dat het arbitrale vonnis is gestoeld op onwaarheden, dan wel berust op door [gedaagde] achtergehouden dan wel valse informatie. De in beslag genomen bescheiden zijn na beslaglegging in bewaring genomen door [de Bewaarder] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – inzage in, en in kopie afschrift van, de op 26 oktober 2021 in beslag genomen bescheiden, te weten:
werkafspraken, correspondentie en offerte, met derden/klanten betreffende bestrijding en preventie van ongedierte vanaf 1 maart 2020 tot heden;
ontvangen gelden van derden vanaf 1 januari 2019 tot heden;
correspondentie met een klant, te weten [klant 1] , werkzaam bij [werkgever 1] , vanaf 1 maart 2020 tot heden;
correspondentie met een klant, te weten [klant 2] , werkzaam bij [werkgever 2] , vanaf 1 maart 2020 tot heden;
overige correspondentie betreffende [de Eenmanszaak] , [de V.O.F.] of over [eiseres] vanaf 1 maart 2020 tot heden;
correspondentie betreffende de stage van [gedaagde] bij het bedrijf [X] vanaf 1 februari 2020 tot heden;
Googlemaps-tijdlijn onder het account [account] , vanaf 1 maart 2020 tot heden;
Googlemaps-tijdlijn op de Samsung telefoons, vanaf 1 maart 2020 tot heden;
gespecificeerde telefoonrekeningen vanaf 1 april 2020 tot heden;
een overzicht van de inkomsten en/of uitgaven van [de Eenmanszaak] vanaf 1 mei 2020 tot heden;
bankafschriften van [de Eenmanszaak] met ontvangsten vanaf 1 mei 2020 tot heden van alle in deze periode gebruikte bankrekeningen;
bankafschriften van [de Eenmanszaak] met uitgaven vanaf 1 mei 2020 tot heden van alle in deze periode gebruikte bankrekeningen betrekking hebbend op [A] ;
documentatie van [de Eenmanszaak] betreffende ontvangen contanten, contant bediende klanten, gemaakte afspraken met klanten omtrent contanten, zowel digitaal als op papier;
alle privé bankafschriften met ontvangsten vanaf 1 januari 2015 tot heden van alle in deze periode gebruikte bankrekeningen;
alle privé bankafschriften met uitgaven vanaf 1 mei 2020 tot heden van alle in deze periode gebruikte bankrekeningen betrekking hebbende op [A] ;
informatie betreffende ontvangen contanten, contant bediende klanten, gemaakte afspraken met klanten omtrent contanten, zowel digitaal als op papier.
3.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vordering, kort samengevat, dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden. Naast de overbedeling van de winst van de vennootschap ten gunste van [gedaagde] , is komen vast te staan dat [gedaagde] , in strijd met de maatschapsakte, heimelijk concurrerende werkzaamheden heeft verricht. De hiermee verdiende omzet stak [gedaagde] in zijn eigen zak. In het arbitrale vonnis is [gedaagde] veroordeeld tot het vergoeden van de door [eiseres] geleden schade. [eiseres] kan zich echter niet vinden in de aan haar toegekende schadevergoeding. [eiseres] vermoedt dat [gedaagde] in de arbitrale procedure bewijsstukken heeft achtergehouden, dan wel valse bewijzen heeft aangeleverd. Hierdoor is niet de werkelijk door [eiseres] geleden schade vast komen te staan. [eiseres] wenst in een separate procedure een beroep te doen op herroeping van het arbitrale vonnis op grond van artikel 1068 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zodat zij de kwestie opnieuw kan laten beoordelen en haar schade voldoende kan onderbouwen. Omdat [eiseres] sterke vermoedens heeft dat [gedaagde] bewijsstukken onder zich heeft die de omvang van haar schade kunnen vaststellen, heeft zij conservatoir (bewijs)beslag gelegd op bepaalde bescheiden. Met behulp van deze bescheiden zal [eiseres] uiteindelijk in staat zijn om de werkelijk door haar geleden schade ten gevolge van het in strijd met de maatschapsakte handelen door [gedaagde] vast te stellen, aldus nog steeds [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met een bevel tot onmiddellijke vernietiging van de in beslag genomen bescheiden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 843a Rv stelt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk van een aantal cumulatieve voorwaarden. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Ook indien aan de vermelde voorwaarden is voldaan, kan de vordering worden afgewezen wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd.
4.2.
Artikel 843a Rv vormt een uitzondering op de hoofdregel dat iemand onder hem berustende bescheiden niet aan een ander ter inzage hoeft af te geven. [1] Het artikel biedt geen grond voor het opvragen van bescheiden waarvan een partij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt dat die bescheiden wel eens steun kunnen geven aan zijn of haar stelling. [2] De enkele mogelijkheid dat met de verlangde stukken de stellingen kunnen worden aangetoond, is dus onvoldoende en kan wijzen op een “
fishing expedition”, waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld.
4.3.
De vordering van [eiseres] tot het verstrekken van afgifte van dan wel inzage in de in rechtsoverweging 3.1 genoemde bescheiden is in de kern enkel gebaseerd op vermoedens van [eiseres] , namelijk een vermoeden dat [gedaagde] over de door haar verlangde stukken beschikt en een vermoeden dat deze stukken steun kunnen bieden aan haar stelling in een nog in te stellen procedure voor de herroeping van het arbitrale vonnis dat het arbitrale vonnis berust op bedrog dan wel valse of achtergehouden bescheiden. De vordering van [eiseres] vertoont dan ook trekken van een ontoelaatbare “
fishing expedition”.
4.4.
Daar komt bij dat voor een belangrijk deel niet voldaan is aan het vereiste dat de vordering betrekking moet hebben op ‘bepaalde bescheiden’. [eiseres] vordert immers afgifte althans inzage van een groot aantal categorieën van bescheiden, die zeer ruim zijn geformuleerd en die zien op een lange periode, waaronder ook de periode ná de datum van het wijzen van het arbitrale vonnis. Over deze laatste periode heeft [gedaagde] terecht gesteld dat bescheiden van na de datum van het wijzen van het arbitrale vonnis niet kunnen dienen als bewijs van [eiseres] stelling dat het arbitrale vonnis berust op bedrog dan wel valse of achtergehouden bescheiden.
4.5.
Daar staat tegenover dat het de rechtbank tijdens de zitting is gebleken dat partijen tijdens de arbitrage opmerkelijk genoeg geen inzage gehad hebben in de stukken die door de andere partij aan de arbiter zijn verstrekt. [eiseres] heeft zodoende geen inzage gehad in de stukken die [gedaagde] aan de arbiter heeft verstrekt en op basis waarvan de arbiter in het arbitrale vonnis de overbedeling van de winst en de boete wegens overtreding van het concurrentiebeding in de Overeenkomst heeft vastgesteld. [eiseres] heeft in die procedure dus ook niet op de stukken van [gedaagde] kunnen reageren voordat de arbiter vonnis wees. [eiseres] heeft, nu het arbitrale vonnis is gewezen, dan ook geen enkele mogelijkheid om na te gaan of het arbitrale vonnis geheel of ten dele berust op bedrog dan wel valse bescheiden van de zijde van [gedaagde] en er dus aanleiding is tot het instellen van een procedure tot herroeping van het arbitrale vonnis. [gedaagde] heeft in deze procedure erkend ten aanzien van een aantal van de door [eiseres] verzochte (categorieën van) bescheiden dat deze in de arbitrageprocedure aan de arbiter zijn verstrekt, althans door de arbiter zijn ingezien (documenten behorende tot categorieën b, f, j, k, l en o).
4.6.
In die omstandigheden ziet de rechtbank voldoende aanleiding om de vordering van [eiseres] op grond van artikel 843a Rv toe te wijzen voor zover het betreft de bescheiden die door [gedaagde] aan de arbiter zijn verstrekt of die [gedaagde] de arbiter heeft doen inzien, een ander zoals hierna vermeld in de beslissing. [eiseres] heeft voor wat betreft het verkrijgen van afschrift van die specifieke bescheiden een voldoende rechtmatig belang. De desbetreffende bescheiden zijn ook voldoende bepaalbaar en zien op een rechtsbetrekking waarin [eiseres] partij is.
4.7.
Er kan mee worden volstaan gewaarmerkte kopieën van de bescheiden aan [eiseres] of haar advocaat af te geven. De veroordeling tot afgifte zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zodat [gedaagde] desgewenst ook van dit vonnis in hoger beroep kan gaan zonder dat al een feitelijk onomkeerbare situatie is ontstaan.
4.8.
De vordering van [eiseres] tot afschrift van of inzage in alle overige in rechtsoverweging 3.1 genoemde bescheiden wijst de rechtbank af, omdat, zoals overwogen in rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4, voor die stukken niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 843a Rv.
4.9.
Aan de orde is dan de vraag wat er moet gebeuren met het bewijsbeslag, voor zover dit betrekking heeft op stukken die niet vallen onder de toewijzende beslissing van de rechtbank. Krachtens artikel 704 lid 2 Rv is uitgangspunt dat een conservatoir beslag (hier: het bewijsbeslag) van rechtswege vervalt als de vordering in de hoofdzaak (hier: de vordering tot inzage) wordt afgewezen en die uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen. Het is echter mogelijk dat een conservatoir beslag op een eerder tijdstip wordt opgeheven, te weten als een daartoe strekkende, afzonderlijke vordering op grond van artikel 705 lid 1 Rv is ingesteld en deze vordering wordt toegewezen. De rechtbank leest in de conclusie van antwoord van [gedaagde] niet dat hij dergelijke vordering heeft ingesteld. Voor zover [gedaagde] dat in zijn conclusie van antwoord wel heeft beoogd, ziet de rechtbank onvoldoende grond die vordering te honoreren en hem daarmee op een eerder tijdstip van het bewijsbeslag te bevrijden. Daartoe is het volgende redengevend.
4.10.
De enkele omstandigheid dat de beslaglegger in een procedure het bestaan van zijn vordering nog niet heeft kunnen aantonen – zoals hier dus deels het geval is – dient niet tot opheffing van het ter verzekering van die vordering gelegde conservatoire beslag te leiden zonder in een beoordeling van het wederzijds belang van partijen te treden. [3] Weliswaar acht de rechtbank de vordering van [eiseres] tot inzage voor een groot deel ongegrond, maar anderzijds heeft [gedaagde] van zijn kant geen feiten en omstandigheden aangedragen ter onderbouwing van zijn belang bij onmiddellijke opheffing van het bewijsbeslag. Het belang van [eiseres] bij niet-onmiddellijke opheffing van het beslag geeft hier de doorslag. Daarbij weegt mee dat opheffing van het bewijsbeslag zou betekenen dat [gedaagde] de bescheiden onmiddellijk na de uitspraak bij de gerechtelijk bewaarder kan ophalen en kan vernietigen, hoewel [eiseres] nog een rechtsmiddel tegen het onderhavige vonnis kan instellen en in hoger beroep mogelijk kan komen vast te staan dat [eiseres] een ruimer recht op inzage van de bescheiden toekomt dan thans door de rechtbank is geoordeeld.
4.11.
In de omstandigheid dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, wordt voldoende aanleiding gevonden de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van kopieën van de in bewaring genomen beslagobjecten aan [eiseres] of haar advocaat voor zover het betreft de bescheiden die door [gedaagde] in het kader van de arbitrale procedure aan de arbiter zijn verstrekt of die [gedaagde] de arbiter heeft doen inzien;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022. [4]

Voetnoten

1.HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3529.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3377, Gerechtshof Den Haag 23 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4016.
3.Vergelijk Hoge Raad 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559.
4.type: 1324