ECLI:NL:GHDHA:2016:4016

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
200.185.511/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en bewijsnood in civiele procedures

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man verzoekt het Gerechtshof Den Haag om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 133.520,- aan de vrouw met betrekking tot een appartement in [land]. De man stelt dat hij niets aan de vrouw verschuldigd is en doet verschillende aanvullende verzoeken met betrekking tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De vrouw verzoekt op haar beurt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en heeft een incidenteel appel ingediend, waarin zij inzage vraagt in bepaalde documenten en een verdeling van gemeenschappelijke zaken verzoekt.

Het hof behandelt de verzoeken van beide partijen en oordeelt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er sprake is van bewijsnood die een omkering van de bewijslast rechtvaardigt. Het hof bevestigt dat de man voldoende inzicht heeft gegeven in het door hem gevoerde bestuur van de gemeenschap. De vrouw heeft niet bewezen dat er nog gemeenschappelijke goederen zijn die niet in de verdeling zijn betrokken. Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de man verplichtte tot betaling van het bedrag aan de vrouw en wijst het verzoek van de vrouw tot verdeling van de verkoopopbrengst van het appartement af. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in civiele procedures en de rol van de bewijslast.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 november 2016
Zaaknummer : 200.185.511/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 14-1688 (scheiding) / FA RK 15-1062 (verdeling)
Zaaknummers rechtbank : C/09/461559 (scheiding) / C/09/482801 (verdeling)
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , [land] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. van Yperen-Groenleer te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 11 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 december 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 31 maart 2016 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 28 april 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 17 februari 2016 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 30 september 2016 een V-formulier van de zijde van de man met daarin de mededeling dat de man niet ter zitting aanwezig zal zijn.
De zaak is op 12 oktober 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens de man zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2015 en naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 14 juli 2015 is, voor zover in de onderhavige procedure van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 17 december 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hij is veroordeeld met betrekking tot het appartement in [land] een bedrag van € 133.520,- te betalen aan de vrouw, en in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek van de vrouw met betrekking tot dit appartement af te wijzen en voor recht te verklaren dat de man terzake van dit appartement niets aan de vrouw verschuldigd is.
Voorts verzoekt de man, bij wege van aanvullende verzoeken in aanvulling op punt 1. van het petitum van de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [bedrijf] te benoemen als de verkopend makelaar;
b. te bepalen dat de vraagprijs € 250.000,- is;
c. te bepalen dat de laatprijs € 215.000,-- is;
d. te bepalen dat de termijn waarin de voormalige echtelijke woning (op)geleverd kan worden aan de kopers binnen 14 dagen na de ondertekening van de koopovereenkomst is of zoveel eerder als de kopers het wenselijk achten;
e. de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan alle (rechts)handelingen die nodig zijn om de voormalige echtelijke woning aan een derde te verkopen en te leveren, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag - een dagdeel daarbij inbegrepen - dat de vrouw deze veroordeling niet stipt nakomt, met een maximum van € 50.000,-;
f. partijen te veroordelen zich te richten naar het advies van de makelaar ten aanzien van de vraag- en laatprijs indien de woning na verloop van drie maanden na de dag waarop deze te koop is aangeboden, nog niet is verkocht, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag — een dagdeel daarbij inbegrepen dat de vrouw deze veroordeling niet stipt nakomt, met een maximum van € 50.000,--;
g. te bepalen dat de makelaar beslissingsbevoegdheid toekomt indien er tussen partijen verschil van mening is (van welke aard dan ook) ten aanzien van de verkoop van de voormalige echtelijke woning;
h. te bepalen dat de door het hof te geven beschikking in de plaats treedt van de door de vrouw te verrichten rechtshandelingen voor de verkoop van haar aandeel in de voormalige echtelijke woning;
i. de vrouw te veroordelen voor en tijdens een bezichtiging de woning in geheel opgeruimde, schoongemaakte en ongeschonden staat te brengen en te doen houden zodanig als noodzakelijk is voor een goede presentatie van de woning aan potentiële kopers en op internet op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag - een dagdeel daarbij inbegrepen - dat de vrouw deze veroordeling niet stipt nakomt, met een maximum van € 50.000,-;
j. de man te machtigen gebruik te maken van de sterke arm indien en voor zover de vrouw de verkoop en levering van de woning aan derden blokkeert, waaronder onder meer te verstaan wanneer zij de makelaar of potentiële kopers niet toelaat tot de woning, wanneer zij personen die onderhoud komen verrichten niet toelaat, met veroordeling van de vrouw in de kosten van gebruikmaking van de sterke arm en overige assistentie;
k. de vrouw te veroordelen de passende sleutel van de woning aan de makelaar af te geven, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag - een gedeelte van de dag als een hele dag gerekend - dat de vrouw deze veroordeling niet stipt nakomt, met een maximum van € 50.000,-;
l. te bepalen dat het door uw rechtbank te wijzen vonnis (het hof leest: de door het hof te geven beschikking) dezelfde rechtskracht heeft als de voor de levering op te maken notariële akte dan wel dat dit vonnis (het hof leest: deze beschikking) in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW;
m. te bepalen dat ieder der partijen is gehouden de helft te dragen van alle kosten die samenhangen met de verkoop en levering van de woning waaronder, maar niet beperkt tot, de kosten van de makelaar en de notaris;
n. te bepalen dat na verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden en de kosten, gelijkelijk tussen partijen verdeeld wordt, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld zal dragen en betalen;
o. te bepalen dat alle kosten die de man heeft moeten maken omdat de vrouw de verkoop en levering van de woning aan derden blokkeert, volledig voor rekening van de vrouw zullen komen en de vrouw te veroordelen deze kosten volledig aan de man te voldoen, nader op te maken bij staat;
p. De vrouw te veroordelen om de woning te ontruimen en ontruimd te houden en de woning in onderhouden, ongeschonden, schoongemaakte en ordentelijke staat, op te leveren aan een derde of aan derden, dit alles uiterlijk twee weken voor de dag dat de woning notarieel zal worden geleverd aan een derde, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag - een gedeelte van de dag als een hele dag gerekend - dat de vrouw deze veroordeling niet stipt nakomt, met een maximum van
€ 50.000,-, met machtiging van de vrouw om de sterke arm te gebruiken indien de vrouw woning zich niet aan onderhavige veroordeling houdt.
3. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel zijn beroep af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
In incidenteel appel verzoekt de vrouw:
1. de man ex artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv., en 843 Rv., te veroordelen middels overlegging van genoemde verificatoire stukken inzage te geven in:
• het spaarsaldo per peildatum althans per datum van opheffing van de spaarrekening(en);
• de (verkoop)waarde van de aandelen- en of beleggingsportefeuille althans de datum van
verkoop aan te tonen;
• de datum van vestiging, informatie over het onderpand van de in maart 2014 bij [naam]
ingeloste hypothecaire schuld van 167.412,90 [valuta] (op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] );
2. indien en voor zover er in deze procedure per peildatum toch nog te verdelen gemeenschappelijke zaken blijken te zijn, de wijze van verdeling ex artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW, als volgt te bepalen:
a. Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW de saldi van de spaarrekening(en) en de waarde van de aandelen en/ of beleggingsportefeuille geheel aan de vrouw toe te delen;
b. het aandeel van de vrouw in het appartement nummer [adres] op de helft van de verkoopprijs van 302.190,27 [valuta] te bepalen;
c. de verdeling van het nader te benoemen tweede appartement (in [land] te gelasten en te
bepalen dat de verkoopopbrengst van dit nader te benoemen tweede appartement (in
[land] ) op grond van 3:194 lid 2 BW volledig aan de vrouw toe te delen;
d. voor recht te verklaren dat de man geen makelaars- en notariskosten ter zake van de verkoop van enig appartement heeft gemaakt en deze bedragen niet bij de verdeling te betrekken;
e. voor recht te verklaren dat de man de gemeenschap heeft benadeeld en uit dien hoofde de
schadevergoeding vast te stellen op de concrete benadeling althans elk ander door uw hof in
goede justitie vast te stellen bedrag.
Althans elke andere wijze van verdeling te bepalen als het hof vermeent te behoren.
4. De man verzoekt de verzoeken van de vrouw in incidenteel appel, alsmede haar aanvullende verzoeken af te wijzen.

Bewijslast

5. De vrouw volhardt in haar stelling dat de man de gemeenschap heeft benadeeld. Zij stelt dat er bankrekening(en) in [land] , alsmede aandelen en/of beleggingsportefeuille, moeten zijn, die niet in de verdeling zijn betrokken, en verder dat partijen in [land] twee appartementen in eigendom hadden. De vrouw meent dat het aan de man is om in zoverre de originele stukken ter zake voornoemde goederen als ook de hypotheekakte en/of andere stukken ter zake de financiering van de onroerende zaken over te leggen. De man betwist de stelling van de vrouw en meent dat het aan de vrouw is om op zijn minst een begin van bewijs te leveren.
6. De rechtbank heeft terecht vooropgesteld dat ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv als uitgangspunt heeft te gelden dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast daarvan draagt. Hiervan kan worden afgeweken indien uit enige bijzondere regel of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid een andere bewijslastverdeling voortvloeit. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust dat in de onderhavige situatie geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een andere bewijslastverdeling zouden rechtvaardigen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook in hoger beroep geen rechtens relevante feiten of omstandigheden gesteld die een omkering van de bewijslast rechtvaardigt. De vrouw beroept zich op bewijsnood maar het bestaan van bewijsnood is in beginsel onvoldoende reden om de bewijslast om te keren. Bovendien is het hof van oordeel dat de vrouw geen begin van bewijs van haar stelling heeft geleverd.

Rekening en verantwoording

7. Op grond van het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW verzoekt de vrouw de saldi van de spaarrekening en de waarde van de aandelen/beleggingsportefeuille geheel aan haar toe te delen en nodigt zij de man uit verificatoire stukken over te leggen. De vrouw betwist dat de spaarrekening op de peildatum was opgeheven. Er waren volgens de vrouw wel degelijk spaarrekeningen en een aandelenportefeuille. Indien komt vast te staan dat sprake was van een 2e appartement dat tot de gemeenschap behoorde verzoekt de vrouw die in de verdeling te betrekken en de verkoopopbrengst volledig aan haar toe te delen.
8. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de peildatum voor de omvang van de gemeenschap 5 maart 2014 is, namelijk de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking van 3 december 2015 de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. Voor het antwoord op de vraag of de man opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen, zoek heeft gemaakt of verborgen houdt is bepalend de datum waarop de rechtbank de verdeling heeft vastgesteld.
9. De aard van de huwelijkse samenleving brengt met zich dat echtgenoten gedurende de huwelijkse samenleving jegens elkaar geen rekening en verantwoording behoeven af te leggen. Op grond van artikel 1:83 BW verschaffen echtgenoten elkaar desgevraagd inlichtingen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden. Het hof is derhalve van oordeel dat de man alleen gehouden is/was informatie te verstrekken over de omvang van de gemeenschap per de peildatum alsmede over het door hem gevoerde bestuur. De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende inzicht gegeven in het door hem gevoerde bestuur alsmede over de omvang van de gemeenschap. Door onderbouwd met stukken aan te geven dat hij het appartement [adres] in [land] heeft verkocht heeft hij duidelijkheid verschaft met betrekking tot het bestuur met betrekking tot dat goed.
10. De vrouw heeft niet bewezen (en zelfs geen begin van bewijs geleverd) dat er op de peildatum nog een tweede appartement was, dat er meer bankrekeningen waren, dat het saldo van de spaarrekening hoger was en dat is uitgegaan van een onjuiste waarde van de aandelen/beleggingsportefeuille.
11. Dat er sprake is (geweest) van benadeling van de gemeenschap in de zin van artikel 1:164 BW heeft de vrouw derhalve evenmin aannemelijk gemaakt. Ook hiervoor heeft de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.

Artikel 843a Rv en 22 Rv

12. De vrouw vordert op basis van 843a Rv en 22Rv dat de man een groot aantal schriftelijke bewijsmiddelen in het geding moet brengen. Het hof stelt voorop dat artikel 843a Rv betrekking heeft op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Het biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar of ten opzichte van de rechter verplicht zijn en gedwongen kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de wederpartij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt die zij wel eens steun kunnen geven aan zijn of haar stelling. De gevraagde bescheiden moeten voldoende bepaald zijn. De in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid aan de rechter om op de zaak betrekking hebbende bescheiden op te vragen is een discretionaire bevoegdheid van de rechter en niet van de vrouw.
13. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof niet voldaan aan het bepaalde in artikel 843a Rv., aangezien zij niet concreet heeft aangegeven welke stukken zij nodig heeft voor haar bewijsvoering waarvan zij vermoedt dat die onder de man zijn. Daaruit volgt dat het hof evenmin aanleiding ziet de man te bevelen op grond van het bepaalde in artikel 22 Rv bepaalde bescheiden over te leggen. Ook in zoverre faalt het incidenteel beroep van de vrouw.

Verkoopopbrengst appartement [adres] , [land]

14. Het hof is van oordeel dat de man terecht heeft gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat hij € 133.250,- aan de vrouw dient te betalen met betrekking tot de verkoopopbrengst van het appartement in [land] . Gelet op de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat het appartement op 22 december 2011 is verkocht zodat het appartement per de peildatum niet meer aanwezig was. Hetgeen over was van de verkoopopbrengst is via de verdeling van de spaartegoeden tussen partijen verdeeld. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve in zoverre vernietigen.

Aanvullende verzoeken met betrekking tot verkoop echtelijke woning

15. Tussen partijen staat vast dat de echtelijke woning, die thans door de vrouw wordt bewoond, verkocht moet worden. Aangezien de vrouw volgens de man geen belang heeft bij verkoop, hij geen zicht heeft op het verkoopproces en er tot op heden nog geen actie is ondernomen om tot verkoop over te gaan, verzoekt hij de beslissing van de rechtbank preciseren door middel van een aantal aanvullende voorwaarden.
16. De vrouw stelt dat ook zij alle belang bij een spoedige verkoop heeft zodat de aanvullende verzoeken van de man prematuur zijn. Zij heeft de verkoop nimmer tegengewerkt maar stelt dat met de man geen afspraken kunnen worden gemaakt om tot verkoop te komen, mede vanwege het feit dat de man de helft van de courtage van de makelaar niet wil(de) voldoen.
17. Het hof beschouwt de aanvullende verzoeken van de man als een vermeerdering van het verzoek tot verdeling met betrekking tot de echtelijke woning. Vaststaat dat de wijze van verdeling van de echtelijke woning door de rechtbank is vastgesteld, zodat in zoverre is verdeeld. Nu partijen het er over eens zijn dat de echtelijke woning moet worden verkocht en niet is komen vast te staan dat de vrouw de verkoop van de echtelijke woning traineert, ziet het hof geen aanleiding om aan “het bevel” tot verkoop van de echtelijke woning aanvullende voorwaarden, al dan niet op straffe van een dwangsom, te verbinden, zoals door de man in hoger beroep is verzocht. Ter terechtzitting is komen vast te staan dat het partijen niet lukt om een praktische uitvoering aan de verdeling van de echtelijke woning te kunnen geven. Het hof gaat ervan uit dat partijen, nu de man voor de omgangscontacten met de minderjarige zoon van partijen af en toe naar Nederland komt, tijdens zo’n bezoek praktische afspraken rond de verkoop van de woning zullen maken. Indien één van partijen niet meewerkt dient de andere partij in kort geding nakoming te vragen aan medewerking tot verkoop, met inachtneming van hetgeen in de bestreden beschikking omtrent de echtelijke woning is bepaald.
18. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover is bepaald dat de man met betrekking tot de verkoopopbrengst van het appartement te [land] een bedrag van € 133.520,- aan de vrouw dient te voldoen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vrouw tot verdeling van de verkoopopbrengst van het appartement te [land] alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover voorts aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, A.N. Labohm en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2016.