In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, had op 25 januari 2022 beroep ingesteld omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig een besluit had genomen op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden had beslist, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder dat gelijk te stellen was aan het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft ook de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND beoordeeld. Hoewel de rechtbank oordeelde dat deze wet niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, vond zij deze wel in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarom verklaarde de rechtbank artikel 1 van de Tijdelijke wet onverbindend voor zover het de mogelijkheid uitsluit om een dwangsom te verbinden aan een gegrond beroep. De rechtbank legde een nadere beslistermijn op van zestien weken en bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 759,-. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.