ECLI:NL:RBDHA:2022:8008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.1200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met betrekking tot de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, had op 25 januari 2022 beroep ingesteld omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig een besluit had genomen op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden had beslist, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder dat gelijk te stellen was aan het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft ook de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND beoordeeld. Hoewel de rechtbank oordeelde dat deze wet niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, vond zij deze wel in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarom verklaarde de rechtbank artikel 1 van de Tijdelijke wet onverbindend voor zover het de mogelijkheid uitsluit om een dwangsom te verbinden aan een gegrond beroep. De rechtbank legde een nadere beslistermijn op van zestien weken en bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 759,-. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1200

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 25 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 18 juli 2022 om toestemming gevraagd om de standpunten en verhandelde ter zitting in de zaken NL22.5931 en NL22.5933 in deze zaak te betrekken en mede op grond daarvan uitspraak te doen. Het gaat om dezelfde gemachtigde van de vreemdeling en partijen procederen over dezelfde rechtsvragen. De rechtbank heeft partijen ook om toestemming gevraagd om uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. Partijen hebben die toestemming verleend, waarna de rechtbank het onderzoek op 2 augustus 2022 heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Op het beroep van eiseres is van toepassing de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND zoals deze luidt sinds 11 juli 2021 (Tijdelijke wet).
Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet zijn op besluiten op asielaanvragen de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing. Artikel 6:2, aanhef en onderdeel b, van de Awb wordt daarin niet meer genoemd. Dat betekent dat het vanaf 11 juli 2021 weer mogelijk is om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag, maar dat de vreemdeling daarmee niet kan bereiken dat dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd of opgelegd.
Gegrondheid beroep
2. Eiseres heeft op 7 juli 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had verweerder uiterlijk binnen zes maanden een beschikking moeten geven. Nu verweerder tot op heden geen beslissing op de asielaanvraag heeft genomen, heeft verweerder niet tijdig op de asielaanvraag van eiseres beslist. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
Dwangsommen
3. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen (bestuurlijke dwangsom) en om een nadere beslistermijn vast te stellen en daarbij te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt bij overschrijding van die termijn (rechterlijke dwangsom). Voor zover de Tijdelijke wet het verbeuren van bestuurlijke en rechterlijke dwangsommen uitsluit, is dit in strijd met het Unierechtelijk gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), aldus eiseres.
De bestuurlijke dwangsom
4. In de uitspraak van vandaag in de zaak NL22.5931 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 Awb niet van toepassing zijn op asielaanvragen, niet is strijd met het Unierecht. Ook heeft de rechtbank daarin overwogen dat het gelijkheidsbeginsel niet in geschonden. Dat betekent in deze zaak dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
De rechterlijke dwangsom
5. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of artikel 1 van de Tijdelijke wet in strijd is met het Unierecht, voor zover daarin de bestuursrechter de mogelijkheid wordt ontzegd aan een gegrond beroep een dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d, of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te verbinden.
5.1.
De rechtbank acht de Tijdelijke wet op dit punt niet in strijd met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de onder 4 genoemde uitspraak, r.o. 5 en verder.
5.2.
De rechtbank acht de Tijdelijke wet op dit punt echter wél in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming zoals neergelegd is in artikel 47 van het Handvest. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1810. Weliswaar heeft verweerder op de zitting in de zaken NL22.5931 en NL22.5933 terecht betoogd dat de uitspraak van de Afdeling alleen gaat over de Tijdelijke wet zoals die gold vóór 11 juli 2021, maar dat betekent niet dat de rechtsoverwegingen niet ook relevant kunnen zijn voor de Tijdelijke wet zoals die geldt sinds 11 juli 2021. De rechtbank acht rechtsoverwegingen 7.6, 7.11 en 7.12 van de uitspraak juist ook hier relevant. Evenals de rechtbank, zittingsplaats Zwolle, in haar uitspraak van 20 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:7388, leidt de rechtbank uit die overwegingen af dat van een doeltreffend rechtsmiddel geen sprake is als slechts beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar de bestuursrechter geen mogelijkheid heeft aan de termijn die hij verweerder stelt om (alsnog) een besluit te nemen een dwangsom te verbinden. De rechtbank wijst ter motivering van haar oordeel verder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641, r.o. 9.4. De rechtbank komt dus terug op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10991.
Tussenconclusie
6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat artikel 8:55d (van afdeling 8.2.4a), en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaren wegens strijd met het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming zoals neergelegd is in artikel 47 van het Handvest. Dat betekent dat de rechtbank verweerder kan opdragen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan op grond van deze artikelen weer een rechterlijke dwangsom kan verbinden.
Nadere beslistermijn en hoogte rechterlijke dwangsom
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb een termijn te stellen waarbinnen hij alsnog op de asielaanvraag dient te beslissen. Er heeft nog geen nader gehoor plaatsgevonden. De rechtbank acht – gelet op de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560 – een termijn van zestien weken na de uitspraak redelijk. Het betoog van eiseres dat deze termijn korter zou moeten zijn, omdat na die uitspraak van de Afdeling de asielprocedure in die zin is veranderd dat het aanmeldgehoor is samengevoegd met het eerste gehoor en de zogenoemde regietafel bij verweerder een belangrijke rol zou hebben gekregen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank acht het gelet op de huidige doorlooptijden bij verweerder niet realistisch om een kortere termijn op te leggen.
8. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om binnen deze termijn te beslissen. In de zaak NL22.5933 heeft de rechtbank aan partijen de vraag voorgelegd wat een passende dwangsom zou zijn, gegeven de huidige problematiek rondom het beslissen op asielaanvragen. De gemachtigde van eiseres heeft toen aangegeven dat een gestaffelde dwangsom een mogelijkheid zou zijn. Dat zou een bedrag zijn dat bijvoorbeeld met elke paar dagen wordt verhoogd. Verweerder heeft aangegeven dat het passend is om aan te sluiten bij het bedrag voor de overschrijding van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het EVRM. De gemachtigde van eiseres vindt dat er een hoger bedrag moet gelden dan het nu landelijk afgesproken maximum van € 7.500,-, terwijl verweerder juist benadrukt dat daarmee het systeem alleen maar wordt verstopt en dat er daardoor niet sneller wordt beslist. De rechtbank gaat vooralsnog echter uit van de afspraak die er nu ligt, omdat een eventuele wijziging van deze afspraak met alle nevenzittingsplaatsen van rechtbank Den Haag moet worden afgestemd. Dat betekent dat de rechtbank de hoogte van de dwangsom vaststelt op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.-.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de zaak NL22.5931, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na bekendmaking van de uitspraak een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzitter, en mr. A.P. Hameete en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.