ECLI:NL:RBDHA:2022:8004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van 19 juli 2022, waarbij de maatregel van bewaring is opgelegd, ongegrond verklaard. Eiser had zich laten bijstaan door zijn gemachtigde, mr. R. Hopman, en een tolk was aanwezig via een telefonische verbinding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, zoals door verweerder aangevoerd, niet zijn betwist door eiser. De rechtbank oordeelt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte was gepresenteerd aan de Nigeriaanse autoriteiten terwijl zijn asielaanvraag nog in behandeling was. De rechtbank oordeelt dat deze presentatie niet aan de beoordeling van de huidige maatregel kan worden onderworpen, omdat het gaat om een nieuw besluit. Eiser heeft ook aangevoerd dat er een onjuiste grondslag was aangekruist in het proces-verbaal van gehoor, maar de rechtbank concludeert dat dit een kennelijke verschrijving betreft die eiser niet heeft benadeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14055

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als
tolk is R. Obasuvi Ugjabe verschenen via een telefonische verbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden 3a, 3c en 3i en de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte op 7 juli 2022, hangende zijn beroep tegen het afwijzende asielbesluit, heeft gepresenteerd aan de Nigeriaanse autoriteiten. Het is verweerder echter niet toegestaan eiser in contact te brengen met de autoriteiten van het land van herkomst, zolang niet definitief op de asielaanvraag is beslist. In dat verband wijst eiser erop dat hij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, dat tezamen met het beroep tegen het afwijzende asielbesluit was ingediend, in Nederland af mocht wachten, terwijl nog niet op dat verzoek was beslist. Nu zijn belangen in ernstige mate zijn geschonden, is de maatregel onrechtmatig vanaf het moment dat contact is gelegd met de Nigeriaanse autoriteiten.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers opvolgende asielaanvraag bij besluit van 30 mei 2022 is afgewezen. Bij besluit van 3 juni 2022 heeft verweerder de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw. Het beroep van eiser tegen deze maatregel is bij uitspraak van 24 juni 2022 ongegrond verklaard. [1] Bij uitspraken van 18 juli 2022 is eisers beroep tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag ongegrond verklaard en zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Met ingang van 19 juli 2022 heeft verweerder de grondslag van de bewaring van eiser gewijzigd door de eerdere maatregel op te heffen en de huidige maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw op te leggen. Het gaat daarbij om een nieuw besluit waartegen een nieuw rechtsmiddel moet worden ingediend - wat eiser ook heeft gedaan - dat als een eerste beroep heeft te gelden. Het is dan ook uitsluitend dit nieuwe bewaringsbesluit dat thans ter toetsing aan de rechtbank voorligt. Dit brengt met zich dat de rechtbank zich niet kan uitlaten over eventuele onregelmatigheden die zich tijdens de eerdere bewaring, voorafgaand aan het hier bestreden besluit, hebben voorgedaan, noch kunnen deze tot het oordeel leiden dat de huidige bewaring van eiser onrechtmatig is. Eisers presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten op 7 juli 2022, wat daarvan verder zij, is daarom niet aan het oordeel van de rechtbank onderworpen. De rechtbank hecht eraan op te merken dat deze situatie nadrukkelijk verschilt van die waarin de vreemdeling bij de rechter klaagt over het traject van opeenvolgende (vrijheidsbenemende) handelingen, zoals de vreemdelingenrechtelijke staandehouding, overbrenging en ophouding, dat aan een inbewaringstelling vooraf is gegaan. Ten aanzien daarvan heeft de Afdeling [2] immers, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, uitdrukkelijk overwogen dat dit voortraject wel bij de beoordeling van het eerste beroep tegen de bewaring kan worden betrokken. [3] Verder wijst de rechtbank er in dit verband op dat eiser de (voorgenomen) presentatie aan de Nigeriaanse autoriteiten via een (vervolg)beroep tegen de eerdere maatregel [4] dan wel via een separaat bezwaarschrift en een daarmee samenhangend verzoek om een voorlopige voorziening tegen de voorgenomen presentatie zelf [5] , aan de (voorzieningen)rechter had kunnen voorleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat in het proces-verbaal van gehoor van 19 juli 2022 een onjuiste grondslag is aangekruist. Immers, eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vw, terwijl eiser volgens dit proces-verbaal is gehoord in verband met het bepaalde in artikel 59a van de Vw. Eiser heeft hierbij verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 21 maart 2019 [6] en 8 april 2020. [7]
7. De rechtbank constateert met eiser dat in het proces-verbaal van gehoor artikel 59a van de Vw is aangekruist. Hoewel eiser zich, anders dan hij heeft aangevoerd, op dat moment nog in bewaring bevond op grond van artikel 59b van de Vw, stond dit gehoor in het teken van het voornemen van verweerder om eiser opnieuw in bewaring te stellen, en wel op grond van artikel 59 van de Vw. Het gaat hierbij naar het oordeel van de rechter echter om een kennelijke verschrijving waardoor eiser niet is benadeeld. Doorslaggevend is namelijk of verweerder in de maatregel zelf wel het juiste wetsartikel heeft aangekruist. De rechtbank stelt vast dat dat het geval is. Daardoor was voor eiser voldoende kenbaar dat hij op deze grondslag in bewaring is gesteld. Uit de uitspraken van de Afdeling waar eiser naar heeft verwezen volgt dat verweerder in het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding expliciet moet vermelden op welke grondslag deze handelingen plaatsvinden. Dat is hier niet aan de orde. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

8. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bij uitspraak van deze rechtbank van 24 juni 2022, NL22.10405.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juni 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AG9341.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7925.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 13 september 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11253.