ECLI:NL:RBDHA:2020:7925
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking bestreden besluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.H.R. de Boer, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) niet in behandeling was genomen op grond van de Dublin-overeenkomst, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 3 maart 2020. Tijdens deze zitting werd het onderzoek geschorst in afwachting van vragen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de overdracht van kwetsbare personen naar Italië.
Op 29 juni 2020 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, maar weigerde hij een proceskostenveroordeling. Eiser trok zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat zij op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak kon doen op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de intrekking van het bestreden besluit niet het gevolg was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, aangezien de overdracht niet had plaatsgevonden door de coronacrisis, een veranderde omstandigheid die niet aan verweerder kon worden verweten.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten, omdat de intrekking van het besluit niet als tegemoetkoming aan de vreemdeling kon worden beschouwd. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.