ECLI:NL:RBDHA:2022:7215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
SGR 19/4613 en SGR 19/4614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen handhavingsverzoek wegens gebrek aan procesbelang na verlening omgevingsvergunning

Op 13 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 19/4613 en SGR 19/4614, waarbij het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop niet-ontvankelijk is verklaard. De eisers, vertegenwoordigd door mr. D. Quakernaat, hadden handhavend optreden verzocht tegen activiteiten op een perceel in Nieuwkoop. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, waarna eisers in beroep gingen. Echter, in de tussentijd was aan een derde-partij een onherroepelijke omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het perceel als installatiebedrijf, waardoor eisers geen procesbelang meer hadden bij hun beroep. De rechtbank oordeelde dat de eisers hun beroep enkel hadden gehandhaafd om vergoeding van proceskosten en griffierecht te verkrijgen, wat op zichzelf onvoldoende procesbelang oplevert. De rechtbank concludeerde dat, gezien de onherroepelijkheid van de omgevingsvergunning, verweerder niet langer bevoegd was om handhavend op te treden. De beroepen werden daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, en er werd geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/4613 en SGR 19/4614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiseres 1], te [woonplaats] , (hierna: [eiser 1] e.a.) (SGR 19/4613
)(gemachtigde: mr. D. Quakernaat), en
[eiser 2] en [eiseres 2], te [woonplaats] , (hierna: [eiser 2] e.a.) (SGR 19/1614)
(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers.
en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verweerder

(gemachtigde: F. Zorn).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
Technisch Installatie Bedrijf [derde-partij 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , en
[derde-partij 2] en [derde-partij 3], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Schie).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2019 (primair besluit I) heeft verweerder het verzoek van [eiser 1] e.a. om handhavend op te treden tegen diverse activiteiten op het perceel [adres] [huisnummer] (het perceel) in [plaats] afgewezen.
Bij separaat besluit van 15 januari 2019 (primair besluit II) heeft verweerder het verzoek van [eiser 2] e.a. om handhavend op te treden tegen diverse activiteiten op het perceel afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2019, verzonden op 29 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2. Bij besluit van 17 april 2020 heeft verweerder aan derde-partij een (tijdelijke) omgevingsvergunning verleend voor het voor een periode van zeven jaar in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel als vestigingsplaats voor een installatiebedrijf. Het tegen dit besluit door eisers gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van
18 november 2021 ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij het besluit van 17 april 2020 gehandhaafd, onder toevoeging van een aanvullende voorwaarde aan de omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat eisers geen beroep hebben ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de tijdelijke omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden.
3. Bij brief van 2 februari 2022 hebben eisers medegedeeld bereid te zijn de beroepen in te trekken, onder voorwaarde dat verweerder overgaat tot vergoeding van de kosten van beide beroepsprocedures en het betaalde griffierecht. Eisers verzoeken de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten, indien verweerder niet bereid is de proceskosten te vergoeden.
4. In reactie hierop heeft verweerder bij brief van 16 februari 2022 laten weten niet bereid te zijn de proceskosten en het griffierecht te vergoeden, aangezien niet geheel of gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de beroepen en verweerder ook anderszins niet is teruggekomen van het bestreden besluit. De gewijzigde omstandigheden na het instellen van de beroepen, namelijk de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning, staan los van dit besluit, aldus verweerder.
5.1
Voordat de rechtbank kan overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep dient zij te beoordelen of eisers (voldoende) procesbelang hebben bij een dergelijke inhoudelijke beoordeling.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is procesbelang het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [1]
5.3
Uit de reactie van 7 juni 2022 op de bij brief van 27 mei 2022 door de rechtbank gestelde vraag met betrekking tot het procesbelang maakt de rechtbank op dat eisers het beroep enkel gehandhaafd hebben om vergoeding van de in de beroepsfase gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht te verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank is hierin onvoldoende grond gelegen voor het aannemen van procesbelang. Het is namelijk vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een vergoeding van de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten op zichzelf onvoldoende procesbelang oplevert. [2] De rechtbank acht hierbij verder van belang dat eisers met hun beroepen niet (meer) kunnen bereiken wat zij bij het instellen van de beroepen voor ogen hadden, namelijk dat door verweerder handhavend opgetreden wordt tegen het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel. Nu de tijdelijke omgevingsvergunning van
17 april 2020 onherroepelijk is geworden, is verweerder namelijk niet langer bevoegd om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel. De beroepen van eisers worden dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
6. Uit de jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat indien een beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is, wordt bezien of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het belang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Zo’n reden kan zijn dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep tegemoet is gekomen. Het bestuursorgaan is tegemoetgekomen, indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verweerder heeft geen besluit genomen, waarbij alsnog is overgegaan tot handhavend optreden. Ook heeft het besluit van 18 november 2021, waarbij de verlening van de tijdelijke omgevingsvergunning in stand is gebleven, geen inhoudelijke aantasting van het besluit van 27 mei 2019 tot gevolg gehad. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1766.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1573 en 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:832.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:832, 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:258 en 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:335.