ECLI:NL:RVS:2022:1573

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
202003133/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit over bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen'

In deze zaak heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad van de gemeente Borne over de vaststelling van het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen'. De raad heeft op 16 juni 2020 het bestemmingsplan vastgesteld, waartegen meerdere appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellante sub 3], Tijvast B.V. en [appellante sub 5], beroep hebben ingesteld. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor de bouw van ongeveer 500 nieuwe woningen in de wijk Bornsche Maten, die sinds 2004 in ontwikkeling is en uiteindelijk 2.300 woningen zal omvatten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 februari 2022, waarbij de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Afdeling heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant sub 2] tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat het procesbelang is vervallen. De beroepen van de andere appellanten zijn ongegrond verklaard, waarbij de Afdeling heeft vastgesteld dat de raad voldoende gemotiveerd heeft waarom de begrenzing van de woonwijk is gewijzigd en dat de belangen van de appellanten niet zwaarder wegen dan de belangen van de gemeente bij de vaststelling van het plan. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad niet in strijd heeft gehandeld met de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Omgevingsverordening Overijssel 2017 en het Besluit ruimtelijke ordening. De uitspraak is gedaan op 8 juni 2022.

Uitspraak

202003133/1/R3.
Datum uitspraak: 8 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend te Borne,
2.       [appellant sub 2], wonend te Borne,
3.       [appellante sub 3], gevestigd te [plaats], en anderen,
4.       Tijvast B.V., gevestigd te Markelo, gemeente Hof van Twente,
5.       [appellante sub 5], gevestigd te [plaats], en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Borne,
verweerder.
Procesverloop
[appellant sub 2] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen".
Bij besluit van 16 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen, [appellante sub 5] en anderen en Tijvast beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft de gronden van zijn beroep aangevuld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], [appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 februari 2022, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D.G.J. Sanderink, advocaat te Enschede, [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen, allen vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Deventer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, ing. H.S. Zuethoff, mr. M. Kruit en J.J.W. Jonker, zijn verschenen.
Overwegingen
Algemene inleiding
Beroep van [appellant sub 2] tegen het niet tijdig nemen van een besluit
1.       Zoals hiervoor in het procesverloop is vermeld heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent de vaststelling van het plan.
1.1.    Artikel 6:20, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
[…].
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
[…].
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft."
1.2.    De Afdeling stelt vast dat het beroep van [appellant sub 2] tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit van 16 juni 2020, omdat dit besluit niet geheel tegemoetkomt aan het ingestelde beroep. [appellant sub 2] heeft ter zitting gesteld dat zijn belang bij een uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit er uitsluitend in is gelegen dat hij heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Deze omstandigheid vormt onvoldoende procesbelang om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan. Daarom is het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
Het plan
2.       Het plan voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor de kernen Borne, Hertme en Zenderen. In het overgrote deel van het plangebied wordt de bestaande situatie als zodanig bestemd, maar op de gronden aan de oostzijde worden bij recht of met een uit te werken bestemming ongeveer 500 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze woningbouw maakt onderdeel uit van de wijk Bornsche Maten die sinds 2004 wordt ontwikkeld en in totaal 2.300 woningen zal omvatten verdeeld over 8 deelgebieden. De 1e fase is reeds gerealiseerd en bestaat uit de buurten Nieuw Borne en Oost Esch. De 2e fase is ook al gerealiseerd en bestaat uit de buurten Tuinstad, Singelwonen en De Veste. De 500 woningen in dit plan vormen de 3e fase van de Bornsche Maten. Deze fase bestaat uit de afronding van de buurten De Maten en Eschwonen. Verder omvat de 3e fase de woonbuurt De Horsten. Aan het woningbouwproject Bornsche Maten ligt het beleid ten grondslag, neergelegd in het Masterplan Bornsche Maten van januari 2004. In 2019 is het Masterplan geactualiseerd vanwege de wens van het gemeentebestuur om de 3e fase anders te begrenzen dan was voorzien in de versie van het Masterplan uit 2004.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Planregels en overige wettelijke bepalingen
4.       De relevante wettelijke bepalingen en planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
De beroepen van [appellante sub 3] en anderen, [appellante sub 5] en anderen, Tijvast en [appellant sub 1]
Inleiding
5.       [appellante sub 3] is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend als Borne L240 en L241 (hierna: locatie ’n Stet). [appellante sub 5] en anderen zijn eigenaren van de percelen, kadastraal bekend als Borne L300, L301, L18 en L21, gelegen aan de Deurningerweg. Tijvast is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend als Borne C, nummers 1082 en 1085. Deze gronden liggen aan de Piepersveldweg. Tijvast is verder eigenaar van de gronden, kadastraal bekend als Borne, sectie L, nummers 19, 261, 218 en 379. Deze gronden liggen aan de Deurningerweg. De percelen van [appellante sub 3], [appellante sub 5] en anderen en Tijvast liggen in het plangebied, met uitzondering van het perceel van [appellante sub 3], kadastraal bekend als Borne L241.
6.       Zowel [appellante sub 3] en anderen, [appellante sub 5] en anderen als Tijvast willen woningen bouwen op hun gronden, maar in dit plan is daaraan geen (uit te werken) woonbestemming toegekend. Gelet op de begrenzing van de woonwijk Bornsche Maten, zoals deze was opgenomen in het Masterplan van 2004 en zoals deze met veelal uit te werken woonbestemmingen deels al was voorzien in het bestemmingsplan "Bornsche Maten" van 28 oktober 2004, gingen zij er van uit dat op (een gedeelte van) hun gronden in de toekomst woningbouw mogelijk zou worden gemaakt. De gronden komen op grond van de nieuwe begrenzing van de wijk Bornsche Maten, zoals neergelegd in de actualisatie van het Masterplan van 2019 en dit bestemmingsplan echter niet voor woningbouw in aanmerking. [appellante sub 3] en anderen, [appellante sub 5] en anderen en Tijvast zijn het er niet mee eens dat aan hun gronden veelal een agrarische bestemming is toegekend, zodat woningbouw daar niet mogelijk is. Daarom hebben zij beroep ingesteld.
[appellant sub 1] woont aan de [locatie]. Hij is het ook niet eens met de nieuwe begrenzing van de wijk Bornsche Maten. De nieuwe begrenzing van de woonwijk, zoals neergelegd in dit plan, leidt er namelijk toe dat woningen kunnen worden gebouwd op een kortere afstand van zijn woning dan mogelijk was op grond van het bestemmingsplan "Bornsche Maten" van 2004 en de begrenzing van de woonwijk in het Masterplan van 2004. [appellant sub 1] is van mening dat zijn uitzicht te zeer wordt aangetast door woningbouw binnen de nieuwe begrenzing van de wijk. Daarom heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.
Keuze voor gewijzigde begrenzing Bornsche Maten 3e fase deugdelijk gemotiveerd?
7.       [appellante sub 3] en anderen, [appellante sub 5] en anderen, Tijvast en [appellant sub 1] betogen allen dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de begrenzing van de woonwijk is gewijzigd ten opzichte van de begrenzing van de wijk zoals in 2004 was voorzien. Zij hebben de indruk dat het gemeentebestuur eigendomsplanologie bedrijft door uitsluitend woningen mogelijk te maken op gronden die in eigendom zijn van de gemeente.
7.1.    De raad stelt dat de gewijzigde begrenzing uitvoerig is gemotiveerd, onder andere in de geactualiseerde versie van het Masterplan van 2019.
7.2.    Uit de stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders in de periode van de economische crisis met de gemeentebesturen van andere regio’s en het provinciebestuur afspraken heeft gemaakt over het aantal woningen dat in Borne in het algemeen en de Bornsche Maten in het bijzonder nog mag worden gebouwd. Deze afspraken heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 4 april 2017 vastgelegd. Onder 1, 2 en 7 van de afspraken staat:
1. Borne kan maximaal 100 woningen per jaar bouwen voor de totale gemeente inclusief kernen en centrumgebied. De resterende 1.300 woningen in de Bornsche Maten worden binnen de programmering uitgefaseerd.
2. De gemeente Borne realiseert 400 woningen minder in de Bornsche Maten dan voorzien en begroot in de grondexploitatie. Hiertoe maakt de gemeente in afstemming met de provincie een plan van aanpak en deelt dit met de Netwerkstadpartners.
3. De netwerkstadgemeenten en de provincie herkennen zich in een uiteindelijk eindbeeld van 2.300 woningen voor de Bornsche Maten en realiseren zich dat de tijdsperiode waarbinnen dit gebeurt niet vaststaat maar afhankelijk is van de ontwikkeling van de woningmarkt in Twente en de Netwerkstad.
Het onder 2 bedoelde plan van aanpak is vastgesteld op 20 maart 2018 onder de titel "Kwalitatief afwegingskader woningbouw". In het afwegingskader is vastgelegd dat de Bornsche Maten mag doorgroeien tot een wijk met 2.300 woningen. Verder staat in het afwegingskader dat inbreiding voor uitbreiding gaat. Bestaande en in ontwikkeling zijnde uitleglocaties, waaronder de Bornsche Maten, worden kwalitatief afgerond. Er worden geen nieuwe uitleglocaties gecreëerd, met uitzondering van locaties voor de specifieke behoefte vanuit de kerkdorpen.
7.3.    Voor de kwalitatieve afronding van de Bornsche Maten is vervolgens het Masterplan Bornsche Maten Actualisatie 2019 vastgesteld. In de geactualiseerde versie van het Masterplan staat dat het in 2004 de bedoeling was dat er 2.700 woningen zouden worden gebouwd in de Bornsche Maten. In het Masterplan van 2004 is een ruimtelijk concept vastgelegd dat voorzag in 2.700 woningen. Het totale aantal woningen werd verdeeld over 7 buurten die waren gelegen rond het Bornsche Beekpark. In iedere buurt zouden 300 tot 700 woningen mogelijk worden gemaakt. Een aantal jaren later is het woningbouwprogramma voor de Bornsche Maten teruggebracht naar 2.300 woningen met een mogelijkheid om door te groeien tot 2.700 woningen. In het eerste bestemmingsplan dat voorzag in woningbouw in de Bornsche Maten, het bestemmingsplan "Bornsche Maten" van 2004, is de bouw mogelijk gemaakt van 2.300 woningen, gedeeltelijk bij recht en voor het overige met een uit te werken bestemming. In de loop der jaren zijn er herzieningen en actualisaties geweest van het bestemmingsplan uit 2004, maar de oorspronkelijke begrenzing van de woonwijk bleef steeds ongewijzigd. De oorspronkelijke begrenzing was gebaseerd op de rode contour uit het toenmalige streekplan. Binnen de rode contour mocht verstedelijking plaatsvinden en daarbuiten in principe niet. In de actualisatie van het Masterplan van september 2019 staat dat de oorspronkelijke begrenzing niet was gebaseerd op kadastrale grenzen en logische landschappelijke aanknopingspunten. De rode contour doorsneed allerlei landschappelijke structuren, bijvoorbeeld sloten en groenstructuren, maar ook eigendomsgrenzen op een zodanige wijze dat dit zou leiden tot overbodige aankoop van gronden. Dit is, zo blijkt uit de actualisatie van het Masterplan uit 2019, aanleiding geweest om de wijk op een andere manier te begrenzen. Binnen de nieuwe begrenzing van de wijk blijft het mogelijk om 2.300 woningen te realiseren. De nieuwe begrenzing zorgt voor een betere landschappelijke inpassing met logische overgangen van het dorp naar het Twentse landschap, zo staat in de actualisatie van het Masterplan van september 2019. Verder staat daarin dat de nieuwe begrenzing de kadastrale grenzen volgt en dat de meeste gronden die binnen de nieuwe begrenzing vallen reeds in het bezit zijn van de gemeente Borne, waardoor verwerving van gronden voor het overgrote deel niet noodzakelijk is om de woningen te kunnen realiseren. Bij de vaststelling van de nieuwe begrenzing voor de derde fase is rekening gehouden met de behoefte om drie kleinere buurten met elk 300 tot 400 woningen te realiseren in plaats van twee buurten met elk 500 tot 600 woningen, zoals in 2004 was beoogd.
7.4.    In het bestemmingsplan "Bornsche Maten" van 2004 was woningbouw voorzien op een locatie ten noorden van de Piepersveldweg. Die locatie is komen te vervallen in dit plan. Verder was in het plan uit 2004 woningbouw voorzien op locatie ’n Stet en gronden ten zuidwesten daarvan tot aan de Deurningerweg. Deze locaties zijn eveneens komen te vervallen. In het voorliggende plan zijn andere locaties aan de rand van het plangebied juist bestemd voor uit te werken woondoeleinden die voorheen een agrarische bestemming hadden. Dit betreft gronden ten zuiden van de Piepersveldweg tot aan de Hemmelhorst en één locatie ten zuiden van de Hemmelhorst.
7.5.    De Afdeling stelt voorop dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1766). De Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende heeft onderbouwd welke gewijzigde inzichten de raad hebben doen besluiten om de nieuwe begrenzing van de Bornsche Maten vast te stellen. Dat de gronden binnen de nieuwe begrenzing (voor het overgrote deel) in eigendom zijn van de gemeente en uitvoering van het plan voor de gemeente mogelijk financieel gunstig is, is één van de redenen om de Bornsche Maten anders te begrenzen, maar uit de actualisatie van het Masterplan blijkt dat dit niet de enige reden is. De raad vindt de nieuwe begrenzing ook logisch vanuit landschappelijk oogpunt. Ook uit verkeerskundig oogpunt is de nieuwe begrenzing volgens de raad een verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke begrenzing van de woonwijk. De raad stelt dat de woonbuurten binnen de nieuwe begrenzing niet door bestaande woonbuurten ontsloten hoeven worden. Woonbuurten die klaar zijn kunnen daarom snel woonrijp gemaakt worden zonder dat de buurt nog jaren niet wordt afgemaakt, omdat er nog een woonbuurt achter wordt aangelegd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de begrenzing van de woonwijk is gewijzigd ten opzichte van de begrenzing van de wijk zoals in 2004 was voorzien.
Over de door appellanten voorgestelde alternatieven om woningbouw te realiseren op hun gronden, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging moet maken tussen alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. Het alternatief van [appellante sub 3] en anderen om woningbouw op locatie ’n Stet te realiseren heeft volgens de raad niet de voorkeur, omdat deze locatie verder van het centrum van Borne ligt dan de locaties die zijn opgenomen binnen de nieuwe begrenzing van de woonwijk. De raad wil de woonwijk compact houden tegen het centrum aan, zo heeft de raad ter zitting verklaard. Over het door [appellante sub 5] en anderen en Tijvast genoemde alternatief om woningbouw mogelijk te maken op hun gronden aan de Deurningerweg heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat dit niet de voorkeur heeft, omdat die gronden zouden moeten worden ontsloten via een bestaande woonwijk. De raad wil dat iedere wijk een eigen ontsluiting heeft. De gronden van Tijvast ten noorden van de Piepersveldweg zijn volgens de raad minder geschikt voor woningbouw, omdat de wijk Bornsche Maten zich nu geheel ten zuiden van de Piepersveldweg bevindt en het vanuit landschappelijk oogpunt de voorkeur heeft om woningen te bouwen ten zuiden van deze weg. De Afdeling is van oordeel dat hieruit blijkt dat de raad de door [appellante sub 3] en anderen, [appellante sub 5] en anderen en Tijvast voorgestelde alternatieven heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor die alternatieven is gekozen.
Voor zover [appellante sub 3] en anderen, [appellante sub 5] en anderen en Tijvast erop wijzen dat het wijzigen van de bestemming voor hun gronden in een agrarische bestemming voor hen zeer ingrijpende financiële gevolgen heeft, overweegt de Afdeling dat het op grond van het bestemmingsplan "Bornsche Maten" van 2004 niet bij recht mogelijk was om woningen te bouwen op hun gronden. In dat plan was een uit te werken woonbestemming toegekend die ook voor diverse andere doeleinden kon worden uitgewerkt dan wonen. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan de financiële belangen van [appellante sub 3] en anderen, [appellante sub 5] en anderen en Tijvast een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang dat is gemoeid met de vaststelling van het plan.
Voor zover appellanten mogelijk negatieve financiële gevolgen zullen ondervinden van het plan, kunnen zij een verzoek om tegemoetkoming in planschade indienen. Dat betreft een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
De betogen slagen niet.
Toezegging?
8.       [appellante sub 3] en anderen betogen dat het gemeentebestuur de verwachting heeft gewekt dat locatie 'n Stet deel zal blijven uitmaken van het woongebied Bornsche Maten en dat er in het verleden afspraken met hen zijn gemaakt over de mogelijkheid om een woningbouwlocatie tot ontwikkeling te brengen op de gronden van 'n Stet. Zij wijzen daartoe op een aantal brieven die zij in juni 2020 naar de gemeente hebben gestuurd. Die brieven verwijzen naar gesprekken met degene die in 2006-2007 wethouder was. Zij stellen dat zij in die gesprekken met de gemeente hebben afgesproken dat zij locatie ‘n Stet voor woningbouw mochten ontwikkelen. Dit plan maakt het realiseren van woningen op hun gronden echter onmogelijk. Verder wijzen zij op een door de raad aangenomen motie.
8.1.1. De raad bestrijdt dat er afspraken zijn gemaakt of toezeggingen zijn gedaan over de ontwikkelkansen of de ontwikkelpotentie van de percelen van [appellante sub 3] en anderen. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan was er volgens de raad geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de vaststelling van het bestemmingsplan in strijd zou komen met gemaakte afspraken en/of gewekt vertrouwen. In de door [appellante sub 3] en anderen bedoelde motie heeft de raad het college van burgemeester en wethouders gevraagd naar aanleiding van de brieven van [appellante sub 3] van 5 en 10 juni 2020 nogmaals nader onderzoek te doen naar een mogelijke toezegging. Inmiddels is dat onderzoek afgerond. Daarbij zijn volgens de raad geen stukken aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat er afspraken zijn gemaakt of toezeggingen zijn gedaan als door [appellante sub 3] en anderen gesteld.
8.1.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van  29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, overweegt de Afdeling dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel allereerst is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellante sub 3] en anderen geen enkel stuk hebben overgelegd waaruit blijkt dat er concrete afspraken zijn gemaakt of toezeggingen zijn gedaan waaruit op enigerlei wijze een verplichting voor de raad zou voortvloeien ten aanzien van de door [appellante sub 3] en anderen bedoelde woningbouw op locatie ‘n Stet en dat uit het dossieronderzoek ook niet van dergelijke afspraken of toezeggingen is gebleken.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]
9.       [appellant sub 1] betoogt dat zijn belang bij handhaving van de oorspronkelijke begrenzing van de Bornsche Maten ten onrechte van minder zwaar gewicht is geacht dan het belang bij de vaststelling van het plan. Hierbij wijst hij erop dat zijn perceel, gelegen in het buitengebied, op korte afstand komt te liggen van de Bornsche Maten met een vermindering van uitzicht tot gevolg.
9.1.    De kortste afstand van de woning van [appellant sub 1] tot de gronden waar op grond van het voorliggende plan woningen kunnen worden gebouwd is ongeveer 40 m. Hoewel realisering van woningen in de wijk Bornsche Maten op een dergelijke afstand gevolgen zal hebben voor het uitzicht van [appellant sub 1], is de Afdeling van oordeel dat de raad daaraan in de belangafweging geen zwaarder gewicht heeft hoeven toekennen dan aan het belang bij realisering van woningbouw. Daarbij is van belang dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht (vergelijk de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2512, overweging 10.1).
Het betoog slaagt niet.
10.     [appellant sub 1] vreest dat het plan gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van de achterzijde van zijn perceel. Hij vreest ook dat hij niet langer hobbymatig schapen kan houden op zijn gronden. [appellant sub 1] wenst een toezegging dat de bereikbaarheid ongewijzigd blijft en het gebruik kan worden voortgezet.
10.1.  Ter zitting is vast komen te staan dat het zandpad dat [appellant sub 1] gebruikt om de achterzijde van zijn perceel te bereiken niet in het voorliggende plan is opgenomen. De raad heeft verklaard dat op dit punt niets wijzigt voor [appellant sub 1] en dat hetzelfde geldt voor het hobbymatig houden van schapen. [appellant sub 1] heeft ter zitting niets aangevoerd op basis waarvan de verklaring van de raad in twijfel moet worden getrokken. Nadelige gevolgen voor het gebruik van het zandpad en het houden van schapen door [appellant sub 1] zijn naar het oordeel van de Afdeling dus niet te verwachten.
Het betoog slaagt niet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
11.     [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Hierbij wijzen zij erop dat binnen de nieuwe begrenzing van de wijk Bornsche Maten, zoals opgenomen in dit plan, gronden liggen die voorheen een agrarische bestemming hadden en nu een uit te werken woonbestemming. Gelet op deze functiewijziging had volgens hen de ladder voor duurzame verstedelijking moeten worden doorlopen, maar dit is niet gebeurd.
11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
11.2.  De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan voorziet in ongeveer 500 nieuwe woningen. Gelet op hun onderlinge afstand kunnen deze woningen als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, worden aangemerkt, zodat deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling, die een bestemmingsplan mogelijk maakt, een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt en in hoeverre het plan voorziet in een functiewijziging (vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, overweging 7). De Afdeling stelt vast dat voor het overgrote deel van de gronden die op grond van dit plan in aanmerking komen voor woningbouw, al een (uit te werken) woonbestemming gold in het vorige bestemmingsplan. De begrenzing van de wijk Bornsche Maten is weliswaar gewijzigd in die zin dat gronden aan de rand van de wijk die voorheen een agrarische bestemming hadden nu een (uit te werken) woonbestemming hebben en andere gronden die voorheen een (uit te werken) woonbestemming hadden nu juist een agrarische bestemming hebben, maar een groot deel van het plangebied komt overeen met het plangebied zoals dat was opgenomen in het bestemmingsplan "Bornsche Maten" van 28 oktober 2004. Daarbij komt dat de omvang van het gebied niet groter wordt, het een aaneengesloten bouwlocatie blijft, de aard van de functies niet wijzigt en dat er niet meer woningen worden toegestaan. De Afdeling is van oordeel dat in dit geval niet kan worden gesproken van een functiewijziging op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Het betoog slaagt niet.
11.3.  Omdat het betoog niet slaagt, kan het door de raad aangevoerde over het relativiteitsvereiste onbesproken blijven.
Strijd met de Omgevingsverordening Overijssel 2017?
12.     [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de artikelen 2.1.3, 2.1.5, 2.1.6 en 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (hierna: de Omgevingsverordening).
12.1.  Vaststaat dat de provincie in het kader van het vooroverleg over dit plan een positief advies heeft uitgebracht. Dit betekent naar het oordeel van de Afdeling dat de gronden die in dit plan voor het eerst een uit te werken woonbestemming hebben gekregen, kwalificeren als bestaand bebouwd gebied als bedoeld in artikel 2.1.1, aanhef en onder h, van de Omgevingsverordening. Omdat deze gronden bestaand bebouwd gebied zijn, kwalificeren deze niet als Groene omgeving, zoals volgt uit artikel 2.1.1., aanhef en onder j, van de Omgevingsverordening. Artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening ziet op gronden die behoren tot de Groene Omgeving. Daarom is dit artikel dus niet van toepassing op de gronden van dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan daarmee dan ook niet in strijd is. Artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening heeft evenzeer betrekking op gronden die behoren tot de Groene Omgeving.  Van strijd met dit artikel is naar het oordeel van de Afdeling dus ook geen sprake.
De betogen slagen niet.
12.2.  Artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening bepaalt dat in de plantoelichting moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die een bestemmingsplan mogelijk maakt bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de geldende gebiedskenmerken. Volgens het tweede lid van dit artikel moet inzichtelijk gemaakt worden op welke wijze toepassing is gegeven aan het in de Omgevingsvisie vastgelegde Uitvoeringsmodel. De Afdeling overweegt dat de paragrafen 4.2.1 tot en met 4.2.5 van de plantoelichting de in dit kader vereiste verantwoording bevatten, wat ook verder niet is bestreden. In het beroepschrift noemen [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen de kaart "Gebiedskenmerken laag van beleving". Volgens hen had aan deze kaart getoetst moeten worden, omdat de gronden die in dit plan voor het eerst een uit te werken woonbestemming hebben gekregen buiten bestaand bebouwd gebied zijn gelegen. Hiervoor is geoordeeld dat de gronden liggen binnen bestaand bebouwd gebied. Dit betekent dat niet getoetst hoefde te worden aan de door [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen genoemde kaart.
Het betoog slaagt niet.
12.3.  Artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening schrijft voor dat nieuwe woningen alleen worden gerealiseerd als aan de hand van actueel onderzoek is aangetoond dat de betreffende woningen voorzien in een behoefte. Op grond van artikel 2.2.2, vijfde lid, van de Omgevingsverordening geldt er geen nadere onderzoeksverplichting voor woningbouwplannen die passen in de regionale afspraken. Aangezien dat voor de woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt wel het geval is, is van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening geen sprake.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met de Structuurvisie Borne?
13.     [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen betogen dat dit bestemmingsplan in strijd is met de Structuurvisie Borne van 4 januari 2012, omdat de uitbreidingslocatie wonen (lange termijn) voorgaat op de reservelocatie die pas in 2025 aan bod is als er dan contingent is voor meer dan 2.300 woningen. Ook gaat de uitbreidingslocatie wonen (lange termijn) voor op een locatie die in de Structuurvisie Borne niet voor wonen is aangewezen maar is aangeduid als "aandacht voor dorpsranden: overgang stad/land". [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen betwisten dat de nieuw aangewezen woongebieden passen in de Structuurvisie.
[appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen betogen verder dat een woonbestemming voor de gronden die niet vielen binnen de oorspronkelijke begrenzing van de Bornsche Maten in strijd is met het kwalitatief afwegingskader woningbouw. Dat dit afwegingskader op 17 maart 2020 is ingetrokken doet volgens hen niet terzake omdat deze intrekking om andere redenen heeft plaatsgevonden, zo betoogt [appellant sub 1].
13.1.  Over de door [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen gestelde strijd met de Structuurvisie Borne stelt de raad zich op het standpunt dat het op grond van deze visie niet verboden is om woningen te bouwen op een locatie die is aangeduid als "aandacht voor dorpsranden: overgang stad/land". Maar belangrijker nog, zo stelt de raad, is dat in 2019 de actualisatie van het Masterplan is verschenen, waarin uitvoerig is toegelicht waarom de raad het wenselijk vindt om dit plan vast te stellen. Als al sprake is van een afwijking van de Structuurvisie Borne, stelt de raad zich op het standpunt dat deze afwijking deugdelijk is gemotiveerd. De Afdeling overweegt dat het beleid dat is neergelegd in de Structuurvisie nog uitging van een andere visie op de afronding van de wijk binnen de 3e fase van de Bornsche Maten. De raad stelt echter terecht dat in het Masterplan van 2019 deugdelijk is gemotiveerd waarom de raad nu de voorkeur geeft voor de nieuwe begrenzing van de wijk. Voor het oordeel dat het plan niet kon worden vastgesteld, gelet op wat in de Structuurvisie Borne staat, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.
Vaststaat dat het kwalitatief afwegingskader woningbouw is ingetrokken. Reeds daarom is er van strijd met dit kader geen sprake. Om welke redenen het kwalitatief afwegingskader is ingetrokken is hierbij naar het oordeel van de Afdeling niet relevant.
De betogen slagen niet.
Conclusie
14.     De beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen en Tijvast zijn ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
Inleiding
15.     [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel, kadastraal bekend als Borne L11. Hij richt zich tegen het plan, voor zover aan dit perceel de bestemming "Wonen - Uit te werken" is toegekend. Hij stelt zich op het standpunt dat de raad op dit perceel bij recht woningbouw moet toestaan. De raad ziet wel mogelijkheden voor woningbouw op het perceel van [appellant sub 2] en de omliggende gronden, maar nog niet in de eerstvolgende jaren. De raad stelt dat voor woningbouw op het perceel van [appellant sub 2] de eerstvolgende jaren geen contingent beschikbaar is.
Inhoudelijk
16.     [appellant sub 2] stelt dat al sinds de vaststelling van het bestemmingsplan "Bornsche Maten" op 28 oktober 2004 een uit te werken woonbestemming op zijn perceel rust. Er is echter tot nu toe nooit een uitwerkingsplan vastgesteld. Hij betoogt dat het opnieuw toekennen van een uit te werken bestemming in het voorliggende bestemmingsplan in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. [appellant sub 2] betoogt dat het opnieuw toekennen van een uit te werken bestemming ook in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Hierbij wijst hij erop dat op grond van artikel 35, derde lid, van de planregels een bouwverbod geldt, waardoor hij zijn uit het eigendomsrecht voortvloeiende recht om de (beoogde) bestemming te realiseren niet kan uitoefenen. Hij wijst er ook op dat op grond van artikel 54, tweede lid, van de planregels restricties gelden voor het bestaande agrarische gebruik van het perceel. Deze restricties en het bouwverbod vormen volgens [appellant sub 2] een beperking van de door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde mogelijkheid om eigendom naar eigen inzicht te gebruiken.
16.1.  De raad stelt dat de gemeente de wijk Bornsche Maten altijd gefaseerd heeft uitgewerkt. Door de recessie die duurde van 2008 tot 2011, de grootte van de wijk en de regionale woningbouwafspraken stelt de raad dat het niet is gelukt om de wijk binnen 10 jaar af te ronden. Hij stelt dat er op grond van de regionale woningbouwafspraken met het provinciebestuur in de gemeente Borne slechts 100 woningen per jaar mogen worden gerealiseerd, waarvan 90 woningen in de Bornsche Maten. Deze woningen zijn volgens de raad nodig om de Bornsche Maten op een evenwichtige wijze in oostelijke richting te kunnen ontwikkelen, aansluitend aan de reeds gerealiseerde bebouwing, waarbij eerst de buurten De Maten en Eschwonen in oostelijke richting worden ontwikkeld. Woningbouw op het perceel van [appellant sub 2] sluit niet aan bij deze fasegewijze ontwikkeling en daar is dan ook nog geen contingent voor beschikbaar, zo stelt de raad. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is volgens de raad geen sprake. De raad stelt dat het perceel al agrarisch wordt gebruikt zolang dat in eigendom is van [appellant sub 2]. Ook voordat [appellant sub 2] eigenaar werd, was het gebruik al vele jaren agrarisch. De raad stelt dat dit gebruik kan worden voortgezet door [appellant sub 2] of door een derde die de gronden pacht.
16.2.  De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht waarom hij op het perceel van [appellant sub 2] geen woningbouw bij recht mogelijk heeft gemaakt. Dat de raad bij de vaststelling van het plan een zwaarder gewicht heeft toegekend aan een evenwichtige ontwikkeling van de Bornsche Maten in oostelijke richting dan aan de wens van [appellant sub 2] om bij recht woningen te kunnen bouwen op zijn perceel, geeft de Afdeling onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het plan in zoverre niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellant sub 2] voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen concrete bouwplannen had die door de raad bij de beoordeling betrokken hadden moeten worden. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het bouwverbod in artikel 35, derde lid, van de planregels een schending van het recht op eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM tot gevolg heeft, overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Deze bepaling laat onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1021). Een bestemmingsplanregeling is zo’n regulering (vergelijk de uitspraak van 12 november 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN7996). Een dergelijke regulering moet voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt aan die eisen voldaan. Daarom wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat als gevolg van het bouwverbod in artikel 35, derde lid, van de planregels artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is geschonden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat voor [appellant sub 2] de mogelijkheid bestaat om op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een verzoek om tegemoetkoming in planschade in te dienen. Zie bijvoorbeeld overweging 5.3 van de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:427, waaruit volgt dat artikel 6.1, van de Wro van toepassing is op schade ten gevolge van een bouwverbod in een bestemmingsplan en dat in zoverre aan het belang van de grondeigenaar aan wie een bouwverbod is opgelegd tegemoet kan worden gekomen.
Het betoog slaagt niet.
16.3.  Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat op grond van artikel 54, tweede lid, van de planregels restricties gelden voor het bestaande agrarische gebruik van het perceel, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet heeft geconcretiseerd welke restricties hij bedoelt. Reeds hierom is niet gebleken van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of het rechtszekerheidsbeginsel. Wat die restricties echter ook moge zijn, vast is komen te staan dat het [appellant sub 2] er in deze procedure om gaat dat bij recht woningbouw mogelijk wordt gemaakt op zijn perceel. Het gaat hem er niet om dat hij een agrarische bestemming krijgt. Hiervan uitgaande valt niet in te zien waarom het in verband met het huidige agrarisch gebruik onredelijk is om een uit te werken woonbestemming toe te kennen aan het perceel van [appellant sub 2].
Het betoog slaagt niet.
17.     Conclusie
18.     Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Proceskosten
19.     Zoals hiervoor in 1.2 is overwogen is het beroep van [appellant sub 2] tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Het procesbelang is vervallen, omdat de raad aan [appellant sub 2] tegemoet is gekomen. Zie onder meer overweging 2.4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1143. De Afdeling ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen toch over te gaan tot een proceskostenveroordeling, met analoge toepassing van het in artikel 8:75a van de Awb opgenomen criterium. De overige proceskosten van [appellant sub 2] hoeft de raad niet te vergoeden. De proceskosten van [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen en [appellante sub 5] en anderen en Tijvast hoeft de raad ook niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen" niet-ontvankelijk;
II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 3] en anderen, Tijvast B.V., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 5] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Borne tot vaststelling van het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen" ongegrond;
III.      veroordeelt de raad van de gemeente Borne tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.138,50 euro, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Priem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022
646
BIJLAGE
Planregels
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis;
b.       inwoning;
c.       geluidwerende voorzieningen;
d.       groenvoorzieningen;
e.       kunstwerken en speelvoorzieningen;
f.       parkeervoorzieningen;
g.       recreatief medegebruik;
h.       verkeers- en verblijfsdoeleinden;
i.        water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
j.        tuinen en erven.
35.3 Bouwregels
Zolang een uitwerkingsplan als bedoeld in 35.2 nog niet in werking is getreden, mag op de in artikel 35.1 bedoelde gronden niet worden gebouwd.
54.2 Overgangsrecht gebruik
a.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.       Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.       Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.       Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6, tweede lid
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Omgevingsverordening Overijssel 2017
Artikel 2.1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
h.
bestaand bebouwd gebied: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;
i. stedelijke functies: functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen;
j. Groene Omgeving: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied;
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
• dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
• dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:
• dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
• dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 4
Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:
• er sprake is sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen; en
• voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
Lid 5
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Lid 6
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze normerende uitspraken.
Lid 7
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
Lid 8
Van normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 6 mag gemotiveerd worden afgeweken wanneer:
• er sprake is van zwaarwegende sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen en
• voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.
Lid 9
Van richtinggevende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 7 mag worden afgeweken mits voldoende gemotiveerd is dat de kwaliteitsambitie zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken in gelijke mate gerealiseerd wordt.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Lid 1
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Lid 2
Lid 1 is niet van toepassing op de bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven en op zelfstandige opstelling van zonnepanelen.
Lid 3
In aanvulling op het gestelde onder 1 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
Titel 2.2
Woningbouw
Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
a. Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
b. Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens.
c. Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
d. Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
e. Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Lid 2
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
Lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
Lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Lid 5
Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 6.1
Lid 1
Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Lid 2
Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a.       een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid; […].