2.2.Wat betreft de afgewezen aanvraag overweegt verweerder dat eiser met betrekking tot zijn inkomenssituatie niet heeft aangetoond dat de omstandigheden sinds de beëindiging van de bijstandsuitkering zijn gewijzigd. Ten aanzien van de woonsituatie zijn de door hem op 28 april 2020 en tijdens de hoorzitting in bezwaar gegeven verklaringen tegenstrijdig. Daarnaast is de huurrelatie met [A] niet aangetoond. Volgens verweerder is het recht op bijstand daarom nog steeds niet vast te stellen.
3. In bestreden besluit II heeft verweerder primair besluit V gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door verweerder niet te informeren over de inkomsten uit contante stortingen en bijschrijvingen waarover hij per 1 december 2016 kon beschikken, dat hij zich vanaf 2 mei 2018 bezighoudt met op geld waardeerbare arbeid en dat hij per 12 december 2019 een gezamenlijke huishouding voert. Eiser kan volgens verweerder hiervan een verwijt worden gemaakt. Verweerder gaat uit van normale verwijtbaarheid, waarbij een betalingstermijn van 12 maanden geldt. De maandelijkse fictieve aflossingsruimte van eiser bedraagt € 151,52, zodat de boete, rekening houdend met de draagkracht van eiser, wordt verlaagd naar € 1.818,24.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
In SGR 20/7607
De herziening, intrekking en terugvordering van de bijstand.
5. Eiser voert tegen de intrekking, herziening en terugvordering van de bijstand aan dat hij voldoende informatie heeft overgelegd waaruit blijkt waar het geld vandaan komt, waar het naartoe is gegaan en op welke manier dat aan derden is betaald conform wat hij eerder heeft verklaard. Hij heeft een heldere verklaring gegeven over de constructie met de werkgevers. Dit wordt bevestigd in de stukken die eiser in bezwaar heeft overgelegd. Eiser zorgde ervoor dat zijn collega’s hun geld ontvingen en de gestorte bedragen zijn hem niet ten deel gevallen. Dit zijn dan ook geen inkomsten of middelen. Eiser heeft zich als vrijwilliger opgeworpen. Het enkel opwerpen van mogelijke arbeidsplaatsen is geen op geld waardeerbare arbeid. Wat betreft de gezamenlijke huishouding heeft eiser verweerder hier tijdig over geïnformeerd. Eiser werd hiervoor ook gekort op zijn uitkering. Tot slot zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien omdat de toegenomen schuldenlast, die door een mogelijke boete nog meer zal toenemen, voor problematiek op andere terreinen zorgt.
6. De rechtbank maakt in de beoordeling van de herziening, intrekking en terugvordering van de bijstand onderscheid in drie periodes. De eerste periode loopt van 1 december 2016 tot en met 1 mei 2018. De tweede periode loopt van 2 mei 2018 tot en met 31 januari 2020. De derde periode loopt van 1 februari 2020 tot en met 9 maart 2020. De rechtbank bespreekt de eerste twee perioden gezamenlijk, omdat verweerder aan de besluitvorming over deze beide perioden de inkomsten uit bijschrijvingen en stortingen ten grondslag heeft gelegd. Vervolgens bespreekt de rechtbank de periode van 1 februari 2020 tot en met 9 maart 2020. De door eiser betoogde dringende redenen om van terugvordering af te zien, bespreekt de rechtbank voor de drie perioden tezamen.
De periode van 1 december 2016 tot en met 31 januari 2020