ECLI:NL:RBDHA:2022:703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
NL21.17831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Eritreeër op basis van misleiding over identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiser. De eiser had op 29 mei 2020 een asielaanvraag ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris stelde dat de eiser hem had misleid over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst door een valse geboorteakte over te leggen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn Eritrese nationaliteit en de omstandigheden van zijn vertrek uit Eritrea aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de identiteit van de eiser niet geloofwaardig was, en dat de asielmotieven niet verder beoordeeld konden worden zonder een geloofwaardige identiteit.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen land van terugkeer was vermeld in het terugkeerbesluit, wat in strijd was met de wetgeving. Dit leidde tot de vernietiging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.518,- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17831

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 8 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17832, op 14 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Legiag-Nega. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geb. datum] 2003. Op 29 mei 2020 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 9 december 2020 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. Eiser is op 7 februari 2021 opgenomen in de nationale procedure, omdat de uiterste overdrachtsdatum om eiser over te dragen aan Malta was verstreken. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Eritrea heeft verlaten omdat zijn familieleden zijn opgepakt en in militaire dienst moesten. Eiser vreest dat hem bij terugkeer hetzelfde lot wacht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw [1] , omdat eiser hem heeft misleid over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst door bewust een valse geboorteakte over te leggen. Daarbij acht verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig, omdat eiser vaag en summier heeft verklaard over Eritrea. Van eiser mag bijvoorbeeld meer worden verwacht ten aanzien van verklaringen over de militaire dienstplicht, nu dit de reden was van eisers vertrek uit Eritrea. Eiser heeft daarnaast geen identificerende documenten overgelegd. Eiser heeft enkel genoemde vals bevonden geboorteakte overgelegd. Voorts blijkt uit de informatie van Eurodac dat eiser zich als meerderjarige heeft laten registreren op Malta. Niet is gebleken dat de leeftijdsregistratie van eiser niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verweerder stelt dat nu de identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn een verdere beoordeling van het asielrelaas – waaronder de asielmotieven – niet mogelijk is.
3. Eiser voert in beroep hiertegen aan dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. Ten aanzien van Malta kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan en volgens eiser doet dit in ernstige mate afbreuk aan de betrouwbaarheid van de leeftijdsregistratie van eiser zoals deze op Malta heeft plaatsgevonden. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte eiser als 26-jarige aangemerkt. Verweerder heeft ten onrechte aangenomen dat eiser als 21-jarige uit Eritrea is gevlucht en niet als 13-jarige. Eiser is van mening dat hij de herkomstvragen correct, duidelijk en gedetailleerd heeft beantwoord. Eiser stelt ook dat de registratie in het NSIS [2] in Italië onvoldoende gemotiveerd aan hem is tegengeworpen. Verweerder gaat in het geheel niet in op eisers verklaring over het overleggen van de door het Bureau Documenten vals bevonden geboorteakte. Verweerder miskent verder dat een taalanalyse duidelijkheid kan verschaffen of eiser daadwerkelijk uit Eritrea afkomstig is. Tot slot stelt eiser dat er geen rechtsgeldig terugkeerbesluit genomen is omdat daarin geen land van herkomst is vermeld. Omdat verweerder Eritrea als land van herkomst ongeloofwaardig acht, kan de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 45 van de Vw niet rechtsgeldig worden afgewezen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder op basis van de uitgevoerde leeftijdschouw tijdens het verhoor de conclusie heeft getrokken dat eiser niet evident minderjarig of meerderjarig is. [3] Vervolgens heeft verweerder een nader onderzoek verricht naar eisers leeftijd bij de Maltese autoriteiten. Daaruit blijkt dat eiser na binnenkomst op Malta de naam [Naam 2] en de geboortedatum [Geb. datum 2] 1995 heeft opgegeven. Dit betekent dat eiser op Malta zich als meerderjarige heeft laten registreren.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling [4] van 15 december 2021 volgt dat verweerder niet langer op voorhand ervan uit kan gaan dat Malta zich aan de eisen van het EVRM [5] houdt. [6] Dit betekent echter niet dat de leeftijdsregistratie op Malta niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021 blijkt immers niet dat er twijfels bestaan over de zorgvuldigheid van registraties door Malta in Eurodac, maar dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de detentie- en opvangvoorzieningen op Malta. Verweerder mag daarom ervan uitgaan dat de registratie op Malta zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het ligt op de weg van eiser om met concrete en objectieve informatie te onderbouwen dat zijn personalia op Malta niet juist zijn geregistreerd en stukken over te leggen waaruit blijkt dat hij minderjarig is. Eiser is hierin niet geslaagd. Eiser heeft alleen een vals bevonden geboorteakte overgelegd waarmee hij niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij minderjarig is. Verweerder gaat daarom terecht uit van de op Malta geregistreerde leeftijd. Verder is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd de op Malta geregistreerde personalia te corrigeren dan wel dat deze mogelijkheid voor hem niet bestond.
6. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe heeft verweerder in de eerste plaats niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser onvoldoende heeft kunnen verklaren over algemene zaken in Eritrea, waarover hij geacht wordt te kunnen verklaren, nu van een meerderjarige leeftijd mag worden uitgegaan. Zo heeft eiser summier en oppervlakkig verklaard over de dienstplicht en het schoolsysteem in Eritrea. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inspanning heeft verricht om identificerende documenten over te leggen. In dit kader heeft verweerder niet ten onrechte erop gewezen dat nu niet van de minderjarigheid van eiser bij vertrek uit Eritrea kan worden uitgegaan, van eiser mag worden verwacht dat hij een identiteitsdocument kan overleggen. Uit het algemeen ambtsbericht over Eritrea van 2017 volgt namelijk dat alle Eritreeërs die ouder zijn dan achttien jaar in het bezit zijn van een identiteitskaart. Het wordt door verweerder niet betwist dat het moeilijk is om aan officiële documenten te komen, maar eiser heeft geen enkel identificerend document overgelegd om zijn nationaliteit en herkomst te onderbouwen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een schoolpas. Ook doet afbreuk aan de door eiser gestelde Eritrese nationaliteit dat eiser door de Italiaanse autoriteiten is gesignaleerd in het NSIS als [Naam 3], geboren in Soedan, met de Soedanese nationaliteit. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder heeft nagelaten om eiser te confronteren met de NSIS-registratie. Eiser is immers hiermee geconfronteerd tijdens de Dublinprocedure en verweerder mocht die informatie ook ten grondslag leggen aan het onderhavige besluit. Gelet op alle genoemde tegenwerpingen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat eiser juist heeft geantwoord op de herkomstvragen over Eritrea nog niet aannemelijk maakt dat eiser langdurig in Eritrea heeft verbleven of de Eritrese nationaliteit bezit. [7]
7. Verweerder heeft gezien het voorgaande geen aanleiding hoeven zien om een taalanalyse uit te voeren. Het is aan eiser om zijn nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Hier is eiser niet in geslaagd. Een taalanalyse biedt in dit geval ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het resultaat ervan een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het vaststellen van de herkomst en nationaliteit van eiser. Verweerder heeft hierover terecht overwogen dat de taal Tigré niet alleen in Eritrea wordt gesproken, maar ook in buurlanden Soedan, Ethiopië en Djibouti gangbaar is.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een asielmotief slechts betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling. Nu eiser zijn gestelde identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder een verdere beoordeling van het asielrelaas terecht achterwege gelaten. [8]
9. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser hem heeft misleid omtrent zijn identiteit. Artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw geeft verweerder de bevoegdheid om een aanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond, indien de vreemdeling hem heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van eiser terecht overwogen dat is gebleken dat eiser zich meermaals heeft bediend van verschillende identiteiten en nationaliteiten in verschillende lidstaten van de EU en dat eiser ook in de huidige procedure verschillende identiteiten en geboortedata heeft opgegeven. Ook is gebleken uit onderzoek van Bureau Documenten dat de door eiser overgelegde geboorteakte vervalst is. Het kan eiser worden verweten dat hij zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst heeft geprobeerd te onderbouwen met een valse geboorteakte. Ook de gestelde voogdij van NIDOS doet niet af aan het feit dat verweerder het overleggen van een valse geboorteakte aan eiser heeft kunnen toerekenen.
10. De Afdeling heeft bij uitspraak van 2 juni 2021, met verwijzing naar het arrest FMS e.a., geoordeeld dat een terugkeerbesluit moet vermelden naar welk derde land de onderdaan van een derde land tot wie dat besluit is gericht, moet vertrekken. [9] Het vermelden van het land van terugkeer heeft als doel bij te dragen aan de bescherming van de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn [10] genoemde belangen, waaronder het beginsel van non-refoulement. Ruimte voor uitzondering is er volgens de Afdeling niet, maar het is wel mogelijk dat verweerder meerdere landen noemt of dat het land van terugkeer volgt uit het besluit waarin het terugkeerbesluit is opgenomen.
11. De rechtbank stelt vast dat in dit geval geen land van terugkeer is vermeld in het bestreden besluit – dat op grond van artikel 45, eerste lid, van de Vw ook als een terugkeerbesluit moet worden aangemerkt – en het land van terugkeer daaruit ook niet (ondubbelzinnig) blijkt. Verweerder stelt immers dat het niet geloofwaardig is dat eiser de Eritrese nationaliteit bezit dan wel uit dat land afkomstig is. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het land van terugkeer nog niet duidelijk is. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van een juist terugkeerbesluit, zodat ook het inreisverbod hierop niet kan worden gebaseerd.
12. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen, voor zover het ziet op het terugkeerbesluit en het inreisverbod. [11] Er is geen aanleiding om de rechtsgevolgen in zoverre in stand te laten of om anderszins zelf in de zaak te voorzien. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld kan verweerder het niet noemen van het land van terugkeer herstellen door alsnog een terugkeerbesluit te nemen waarin hij wel vermeldt naar welk land eiser moet terugkeren. Dat vergt in dit geval nader onderzoek, waarvan de duur niet op voorhand is vast te stellen. Verweerder blijft in beginsel bevoegd om een inreisverbod op te leggen indien aan het genoemde vereiste wordt voldaan. Gelet hierop en nu het bestreden besluit voor zover dit ziet op de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, zal verweerder een nieuw terugkeerbesluit moeten nemen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn uitgevaardigd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- (
vijftienhonderdenachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Nationaal Schengen Informatie Systeem.
3.Proces-verbaal van verhoor Afdeling Vreemdelingenpolitie, 29 mei 2020, p. 3 van 3.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2791). Zie ook uitspraak van de Afdeling van 27 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2989).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1843).
8.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:292.
10.Richtlijn 2008/115/EG.
11.Zie de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.