ECLI:NL:RVS:2021:2989

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
202100508/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet in behandeling name van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 20 januari 2021. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 26 oktober 2020 vernietigd, waarin de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling was genomen. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 27 december 2021 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het besluit van de staatssecretaris ondeugdelijk was gemotiveerd. De staatssecretaris had in zijn grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet deugdelijk had gemotiveerd waarom hij was uitgegaan van de in Malta geregistreerde meerderjarigheid van de vreemdeling. De Afdeling oordeelt dat de vreemdeling als meerderjarige is geregistreerd in Malta en dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat deze registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze registratie onjuist is.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden waarop deze rust. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard, en hij hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 december 2021.

Uitspraak

202100508/1/V3.
Datum uitspraak: 27 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 20 januari 2021 in zaak nr. NL20.18853 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 20 januari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de detentie van Dublinclaimanten in Malta en hun detentieomstandigheden, opvangvoorzieningen en mogelijkheden voor toegang tot een effectief rechtsmiddel, heeft de Afdeling bij uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2791, beantwoord. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris het besluit van 26 oktober 2020 ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
2.       De staatssecretaris klaagt in grief 2 terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij is uitgegaan van de in Malta geregistreerde meerderjarigheid en hier nader onderzoek naar had moeten doen. De staatssecretaris voert hierover terecht aan dat de vreemdeling als meerderjarige is geregistreerd in Malta en dat hij ervan uit mag gaan dat die registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de in Malta geregistreerde meerderjarigheid onjuist is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1184, onder 4).
3.       Hoewel de klacht dus terecht is voorgedragen, leidt deze, gelet op wat hiervoor onder 1 is overwogen, niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021
846