ECLI:NL:RBDHA:2022:6774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
09-767140-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 4 jaar gevangenisstraf voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs, en witwassen. De verdachte was lid van een organisatie die drugs importeerde naar Nederland en deze doorverkocht. Tijdens het onderzoek zijn grote hoeveelheden contant geld en harddrugs aangetroffen in woningen en voertuigen van leden van de organisatie. De rechtbank heeft uitgebreid stilgestaan bij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens via EncroChat en SkyECC, en oordeelde dat deze gegevens rechtmatig waren verkregen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de ontwrichtende invloed van de georganiseerde drugshandel op de samenleving benadrukte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn relatief korte betrokkenheid, een significante rol had gespeeld in de criminele organisatie, die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank verklaarde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor drugshandel en witwassen, en dat het aangetroffen geldbedrag van € 3.900 verbeurd werd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767140-21
Datum uitspraak: 12 juli 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ),
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 juni 2021, 14 juni 2021, 2 september 2021 (alle pro forma), 18 november 2021, 6 december 2021, 31 maart 2022 (alle regie) en 13, 14, 17, 20, 21, 23 en 27 juni 2022 (inhoudelijke behandeling) en 28 juni 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. B. de Jonge en mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. Heemskerk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(Criminele organisatie)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of met meerdere andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrij(f)(ven) als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of artikel 10a van de Opiumwet;
2.
(Verkoop)
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(Voorbereidingshandelingen)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
- ( met de gebruiker van het account [account naam 2] ) inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid en/of samenstelling van heroïne en/of cocaïne, en/of
- ( bij de gebruiker van het account [account naam 2] ) inlichtingen gevraagd over PMK en/of andere grondstoffen voor MDMA, en/of
en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten
- een of meerdere PGP telefoon(s), en/of
- meerdere geprepareerde blikjes frisdrank;
3.
(Cocaïnewasserij [adres 2] )
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten
- een centrifuge, en/of
- een hoeveelheid ammoniak, en/of
- 25 kilo, althans enige hoeveelheid van het middel levamisol (versnijdingsmiddel);
4.
(Witwassen ivm geld in woning)
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een geldbedrag, te weten 3900 euro heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit
enig misdrijf;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een geldbedrag, te weten 3900 euro voorhanden heeft gehad onmiddellijk afkomstig uit enig eigen misdrijf.

3.Rechtmatigheid [naam 2] -/ [naam 3] -gegevens

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gezamenlijk met de raadslieden van de overige verdachten in het onderzoek [naam 1] , verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen en gebruik van [naam 2] - en [naam 3] -gegevens. Dit verweer is gevoerd ter zitting en vervat in de pleitnotities van 13 en 20 juni 2022 en in de brief van mr. De Leon van 18 oktober 2021, die als bijlage bij de laatste pleitnotitie is gevoegd.
Volgens de verdediging is – kort samengevat – het verkrijgen en gebruik van [naam 2] - en [naam 3] -gegevens strijdig met het EVRM, het Handvest, het Unierecht en/of het nationale recht en daarmee onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens, dan wel strafvermindering. Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verwerving van de gegevens rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de berichten voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Er is dus geen sprake van een vormverzuim waarop enige consequentie dient te volgen zodat de verweren verworpen dienen te worden, aldus de officier van justitie. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer verwezen naar overwegingen uit recente uitspraken van deze rechtbank (Rechtbank Den Haag 12 mei 2022 (onderzoek
[naam 38]), ECLI:NL:RBDHA:2022:4504 en 13 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4585). Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdenking tegen de verdachte en de andere verdachten in het onderzoek [naam 1] is in belangrijke mate gebaseerd op het vermoeden dat zij gebruik hebben gemaakt van de diensten aangeboden door de bedrijven [naam 2] en/of [naam 3] , die hen in staat stelden versleutelde berichten te versturen en te ontvangen.
Het is niet zo dat elk van de verdachten in het onderzoek [naam 1] wordt verdacht gebruik te hebben gemaakt van beide diensten: van sommige verdachten is enkel het gebruik van de diensten van [naam 3] vermoed, niet die van [naam 2] . Omdat alle verdachten echter ook deelneming aan een criminele organisatie is verweten (feit 1) en de verdenking is dat meerdere deelnemers aan die organisatie niet alleen gebruik maakten van de diensten van [naam 3] , maar ook van die van [naam 2] , zal de rechtbank bij de bespreking van het verweer zich uitlaten over de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de gegevens van zowel [naam 2] als [naam 3] , ook in die gevallen waarin de verdachte zelf vermoed wordt zich alleen van [naam 3] te bedienen.
De verdenking tegen de verdachte ziet op het gebruik van [naam 3] .
Ter beoordeling van het verweer is het nuttig eerst het verloop van het onderzoek naar de bedrijven [naam 2] en [naam 3] te schetsen. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de gevoerde verweren.
Feitelijke gang van zaken onderzoek [naam 2]
Vanaf 2017 vond er in onder meer Frankrijk en Nederland vrijwel gelijktijdig onderzoek plaats naar [naam 2] . De verdenkingen waren dat [naam 2] en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en aan medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de diensten van [naam 2] werden gepleegd.
In het Franse onderzoek heeft een Franse rechter, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, op 30 januari 2020 toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van [naam 2] in Roubaix, Frankrijk. Dit middel is op 1 april 2020 ingezet. Door de inzet ervan kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 (live) informatie van de [naam 2] -telefoons worden verzameld.
Op 10 februari 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd
[naam 4]gestart, een vervolg op een eerder onderzoek genaamd
[naam 5], gericht op het bedrijf [naam 2] , de daaraan gelieerde personen en de onbekende gebruikers ervan.
Voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126uba en 126t Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 27 maart 2020.
Op 10 april 2020, voortbouwend op overleg tussen verschillende landen om de gerezen verdenkingen verder gezamenlijk te onderzoeken, is een Joint Investigation Team (JIT) overeenkomst getekend. De Franse autoriteiten hebben – zoals reeds daarvoor was afgesproken – de door hen verzamelde gegevens, op basis van Franse strafvorderlijke bepalingen, gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland, ten behoeve van het onderzoek
[naam 4]. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook met Frankrijk gedeeld.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek
[naam 4]ex artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de [naam 2] -gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek [naam 1] .
Feitelijke gang van zaken onderzoek [naam 3]
Vanaf 2018 vond in Frankrijk, België en Nederland onderzoek plaats naar [naam 3] . Informatie verkregen door de Franse autoriteiten via een zogenaamde IP-tap is in juli 2019 op basis van het Cybercrime-verdrag met de Nederlandse autoriteiten gedeeld.
Na gezamenlijk overleg is op 13 december 2019 een JIT opgericht om de verdenkingen tegen [naam 3] nader te onderzoeken. De verdenkingen waren vergelijkbaar met die jegens [naam 2] .
Op 11 december 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd
[naam 6]gestart, gericht op de onbekende gebruikers van de diensten van [naam 3] . Dit onderzoek was een voortzetting van eerder onderzoek onder de naam
[naam 7], aangevuld met informatie uit onderzoek
[naam 8].
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126t Sv en (later) 126uba Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 15 december 2020, respectievelijk 7 februari 2021.
Op 17 december 2020 heeft een Franse rechter in het Franse onderzoek naar [naam 3] , op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van [naam 3] in Frankrijk. Door de inzet van dit middel hebben de Franse autoriteiten een aantal gegevens verkregen. Die gegevens zijn gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook – binnen het kader van het JIT – met Frankrijk gedeeld, zoals er ook technische kennis en expertise is gedeeld met betrekking tot de interceptie.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek
[naam 6]ex artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de [naam 3] -gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek [naam 1] .
Vertrouwensbeginsel
Voor zover de verweren zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens in Frankrijk, stuiten die naar het oordeel van de rechtbank af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Zoals hiervoor weergegeven is het gebruikte interceptiemiddel, waarmee uiteindelijk de [naam 2] -gegevens zijn verkregen, getoetst en goed bevonden door een Franse rechter, beslissend op daartoe strekkende verzoeken van het Franse Openbaar Ministerie. Deze feiten brengen de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van strafrechtelijke onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van de Franse (rechterlijke) autoriteiten hebben plaatsgevonden.
Het staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende land – in casu Frankrijk – al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629). Het is niet de taak van de Nederlandse strafrechter om te controleren of de wijze waarop het Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels, en evenmin om te controleren of de Franse rechter de gegeven machtiging heeft kunnen verlenen.
Het betoog van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel niet aan de orde is omdat – kort gezegd – de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het verkrijgen van de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens van verregaande invloed is geweest en groter dan het Openbaar Ministerie heeft doen voorkomen, wordt niet gevolgd.
In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiediensten van [naam 2] en [naam 3] werkten, hoe de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens door de Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en zijn gedeeld, en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderhavige onderzoek [naam 1] . Ten aanzien van de [naam 3] -gegevens is daarnaast een brief van 2 juni 2022 van het Landelijk Parket, met bijlagen aan het dossier toegevoegd, met daarin een beschrijving van het verloop van de Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken en de internationale samenwerking met Frankrijk en België. Uit deze stukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die de rechtbank tot het oordeel leiden dat het onderzoek naar [naam 2] en [naam 3] niet onder Franse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden, ook niet nadat internationale samenwerking leidde tot de formatie van een JIT. Dat blijkt ook niet uit hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Een Nederlandse inbreng maakt niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is nog steeds de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en goed bevonden. Dat betekent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is.
Dat het Openbaar Ministerie, zoals de verdediging heeft gesteld, de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd over de mate van betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten, is een stelling die de rechtbank niet volgt, nu daar geen concrete aanknopingspunten voor zijn. Reden om het Openbaar Ministerie op die grond niet-ontvankelijk te verklaren is er dus niet.
Equality of arms en artikel 6 EVRM
Ook slaagt het verweer niet dat het beginsel van
equality of arms, dat voortvloeit uit het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces, zich verzet tegen strikte toepassing van het vertrouwensbeginsel. Het beginsel van
equality of armsnoopt niet tot verstrekking van stukken die zien op de verkrijging van de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens in Frankrijk en de daarop volgende overdracht van die gegevens door de Franse autoriteiten aan Nederland: een andere uitleg zou het interstatelijk vertrouwensbeginsel van elke betekenis ontdoen. Het gaat er bij dit beginsel om of het gebruik van die gegevens in de onderhavige strafzaak door de verdediging toetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoeksdossier [naam 1] daartoe alle noodzakelijke stukken bevat.
Artikel 8 EVRM
De stelling van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel moet wijken omdat het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privacy is geschonden, nu er gegevens zijn onderschept van Nederlandse gebruikers, op Nederlands grondgebied, faalt. Weliswaar zijn er gegevens onderschept van telefoons die zich in Nederland bevonden, maar dat is gebeurd door het plaatsen van een ‘tool’ op die telefoons via een server die zich in Frankrijk bevond, waarna de informatie van die telefoons, via die server, naar de Franse autoriteiten werd gezonden. De gegevens zijn dus in het kader van een Frans opsporingsverzoek verkregen door – na machtiging van een Franse rechter – het plaatsen van een interceptiemiddel op een server in Frankrijk. In zoverre stuit dit verweer af op het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden betrekking heeft, niet op de verkrijging en de overdracht van de gegevens in en door Frankrijk, maar op het gebruik ervan in de onderhavige strafzaak, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals blijkt uit de overwegingen van de rechter-commissaris in de machtigingen van 27 maart 2020 respectievelijk 15 december 2020 en 7 februari 2021 is uit het onderzoek naar [naam 2] en [naam 3] naar voren gekomen dat een groot deel van de gebruikers deze diensten met name gebruikte voor het voorbereiden en plegen van ernstige, de rechtsorde verstorende vormen van (georganiseerde) criminaliteit, en dat de gevoerde – versleutelde – communicatie veelal betrekking had op strafbare feiten en niet of nauwelijks op het privéleven van de gebruikers. Dat betekent – en dat is ook de toets geweest die is voorafgegaan aan de afgifte van die machtigingen door de rechter-commissaris – dat de inbreuk op de privacy als relatief gering moet worden gezien. Er is daarom geen sprake van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Het verweer faalt dan ook.
Artikelen 7, 8 en 11 Handvest
Wat betreft de stelling dat het bewaren en gebruiken van de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens strijdig is met de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op de uitoefening van de in die artikelen genoemde rechten en vrijheden, aangezien de beperkingen voldoen aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 52 van het Handvest, waarin de reikwijdte van deze rechten nader is bepaald. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gestelde inbreuk op artikel 8 EVRM, dat
mutatis mutandisop de door de verdediging aangehaalde artikelen uit het Handvest van toepassing is.
Unierecht
Verder is, anders dan de verdediging heeft betoogd, het bewaren en gebruiken van de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens niet strijdig met het bepaalde in Richtlijn 2002/58/EG betreffende privacy en elektronische communicatie. Deze Richtlijn is alleen van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische-communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap, met inbegrip van openbare communicatienetwerken die systemen voor gegevensverzameling en identificatie ondersteunen, zo volgt uit artikel 3 van de Richtlijn. Uit het dossier is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet gebleken dat in deze zaak bij het gebruikmaken van de toestellen van [naam 2] en [naam 3] en het vastleggen van gegevens op servers in Frankrijk sprake was van zodanige verwerking van persoonsgegevens. Sterker: het was juist het niet-verwerken dat de diensten van deze bedrijven zo kenmerkend maakte.
Evenmin is het gebruik van de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens strijdig met het bepaalde in Richtlijn 2016/680 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daaronder vallende besluiten. Het is niet aannemelijk geworden dat de implementatie van deze richtlijn onjuist of onvolledig is, noch dat het verwerken van de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens in strijd is met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving.
Conclusie
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevoerde verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting en/of strafvermindering, in al zijn onderdelen faalt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van vormverzuimen en dat de [naam 2] - en [naam 3] -gegevens kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Gelet op deze conclusie behoeft de stelling van de verdediging dat het onderzoek
[naam 4]heeft te gelden als voorbereidend onderzoek op onderzoek [naam 1] , dan wel dat vormverzuimen uit onderzoek
[naam 4]van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het onderhavige onderzoek, geen bespreking.
De rechtbank wijst ten slotte de voorwaardelijke verzoeken af om de reeds eerder ingediende en weer herhaalde onderzoekswensen, zoals die zijn geformuleerd ter zitting en neergelegd in de pleitnotitie van 13 juni 2022, toe te wijzen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het inwilligen van deze onderzoekswensen niet noodzakelijk.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Inleiding
De zaak tegen de verdachte maakt deel uit van onderzoek [naam 1] . In dit onderzoek is tegen de zeven nu vervolgde personen de verdenking gerezen dat zij zich – onder meer – hebben bezig gehouden met (internationale) handel in harddrugs en dat zij daarbij een criminele organisatie hebben gevormd. Vijf van deze zeven personen zijn broers van elkaar, die allen de achternaam [naam 9] dragen en daarom hierna met de voornaam zullen worden genoemd. Verdachte is één van deze broers.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang –nader worden ingegaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om het [naam 3] -account [naam 10] aan de verdachte toe te schrijven. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is.
Op specifieke standpunten van de raadsman zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De verdenking jegens de verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten die aan hem worden toegeschreven. Daarom zal de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of de verdachte inderdaad de gebruiker was van het aan hem toegeschreven account. Vervolgens zullen de onder 2 (de verkoop van harddrugs), 3 (bereiden van harddrugs/voorbereidingshandelingen) en feit 4 (witwassen) ten laste gelegde feiten worden besproken. Tot slot wordt een oordeel gegeven over de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie.
4.4.1
Identificatie
De verdachte wordt onder meer verweten dat hij met anderen communiceerde via de versleutelde berichtendienst [naam 3] met de gebruikersnaam [naam 10] .
Bewijsmiddelen
Het procesdossier bevat ten aanzien van
[naam 10]het volgende.
  • Uit onderzoek is gebleken dat het IMSI- [nummer 1] en IMEI- [nummer 2] is gekoppeld aan de Sky-ID [naam 10] .
  • Op 5 februari 2021 is uit de inzet van een technisch hulpmiddel (IMSI-scan) gebleken dat een telefoon gebruik makend van een SIM-kaart met het IMSI- [nummer 1] aanwezig was in een woning aan de [adres 1] te Den Haag. Dit betreft het BRP-adres van de verdachte. Op het moment van de meting brandde er licht in de woning.
  • Uit de metadata van het IMSI- [nummer 1] is gebleken dat de telefoon gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd voornamelijk gebruik maakte van twee zendmasten. Eén van deze zendmasten bevond zich in de nabije omgeving van de [adres 1] te Den Haag. De andere zendmast had woningen van familieleden van de verdachte onder zijn bereik. Dit betroffen de [adres 3] te Den Haag – het BRP-adres van [medeverdachte 5] – en de [adres 4] te Den Haag – het BRP-adres van de ouders van de verdachte.
  • Het account [naam 10] is een tegencontact van de [naam 3] -accounts [naam 14] ( [medeverdachte 2]
- Op 13 december 2020 stuurt [naam 13] (vermoedelijk [medeverdachte 4] [5] ) de Sky-ID [naam 10] door naar een tegencontact. [6]
  • Uit onderzoek is gebleken dat toen de telefoon op 7 maart 2021 weer in gebruik werd genomen, er een zendmast werd aangestraald die de [adres 3] te Den Haag onder zijn bereik heeft.
  • Op 9 maart 2021 is het toestel waarop Sky-ID [naam 10] stond geregistreerd aangetroffen in de woning aan de [adres 3] te Den Haag, waar verdachte A.M. [medeverdachte 6] op dat moment verbleef.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat [verdachte] de gebruiker was van het [naam 3] -account [naam 10] tot 7 maart 2021 (daarna lijkt de telefoon met dit account door medeverdachte [medeverdachte 6] te zijn gebruikt). In de berichten zijn geen aanknopingspunten te ontdekken voor de suggestie dat ook anderen het account gebruikt zouden kunnen hebben. Uit het dossier volgt – anders dan de raadsman heeft betoogd – niet dat [naam 3] -telefoons van hand tot hand gingen. Gelet op het heimelijke karakter van PGP-telefoons ligt dat ook niet in de rede. Uit de berichten blijkt bovendien ook niet dat gebruikers telkens moesten verifiëren of hun tegencontact nog dezelfde persoon was. Dat het [naam 3] -account van de verdachte was wordt bovendien bevestigd door het feit dat in zijn woning drugsgerelateerde goederen zijn aangetroffen, terwijl de door [naam 10] verstuurde berichten ook betrekking hadden op harddrugs.
Nu de verdachte is geïdentificeerd als de gebruiker van het [naam 3] -account [naam 10] zal de rechtbank daar bij de verdere bespreking en beoordeling van de ten laste gelegde feiten dan ook van uitgaan.
4.4.2
Feit 2 (handel in harddrugs/voorbereidingshandelingen)
Onder dit feit wordt de verdachte verweten dat hij heroïne/cocaïne heeft verkocht dan wel voorbereidingshandelingen daarvoor heeft gepleegd door inlichtingen uit te wisselen en een PGP-telefoon en geprepareerde blikjes frisdrank voorhanden te hebben.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de chatberichten
Op de telefoon die op 9 maart 2021 onder [medeverdachte 6] in beslag is genomen, was de [naam 3] -applicatie geïnstalleerd. Het Sky-ID [naam 10] heeft alle berichten op deze telefoon ontvangen en verstuurd. [8]
Gesprek [naam 10] en [account naam 2]
from
to
Er is een Turk die colo verkoopt weetje wat hij vraagt
2020-12-13T16:09:05.552
[naam 10]
[account naam 2]
27.5
2020-12-13T16:09:05.662
[naam 10]
[account naam 2]
Nee bro
2020-12-13T16:09:05.772
[naam 10]
[account naam 2]
Kan niet
2020-12-13T16:09:05.865
[naam 10]
[account naam 2]
27
2020-12-13T16:09:05.956
[naam 10]
[account naam 2]
Is goed
2020-12-13T16:09:06.068
[naam 10]
[account naam 2]
Ik pak 1 puntje erop
2020-12-13T16:09:06.162
[naam 10]
[account naam 2] [9]
Gesprek [naam 10] en [account naam 2]
from
to
Vraag of ze ook pmk
2020-12-30T17:58:57.308
[naam 10]
[account naam 2]
Hebben
2020-12-30T17:58:59.075
[naam 10]
[account naam 2]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de volgende in de chats gebruikte termen de volgende betekenis hebben:
  • ‘Bruin’ is heroïne;
  • ‘Stuks’ zijn kilo’s, ook wel blokken te zien op sommige foto’s in het dossier;
  • ‘Colo’ is Colombiaanse cocaïne;
  • ‘Boli’ is Boliviaanse cocaïne;
  • Met ‘28’ en ‘28,5’ wordt bedoeld de prijs van cocaïne;
  • Een ‘kwartje’ is € 250 per blok;
  • ‘Pap’ is papier en ‘papier’ is geld.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de chatberichten
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 2] voor het bewijs kan worden gebruikt. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat deze verklaring, die door hem is afgelegd in zijn eigen zaak, is gevoegd in het dossier van de verdachte (vgl. HR 6 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0641). Bovendien heeft de verdediging het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen door [medeverdachte 2] daarna als getuige te horen in de zaak van de verdachte. De rechtbank heeft ook geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring, nu [medeverdachte 2] bij het getuigenverhoor heeft verklaard dat hij blijft bij de door hem als verdachte afgelegde verklaring.
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 2] en zijn uitleg over bepaalde woorden en hoeveelheden, stelt de rechtbank vast dat de hiervoor genoemde chatberichten van de verdachte betrekking hebben op de handel in drugs. Uit het dossier blijkt echter niet dat de verdachte daadwerkelijk drugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd, zoals primair ten laste is gelegd. Daarvan zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Wel blijkt uit de chatberichten dat de verdachte met de in de tenlastelegging vermelde accounts inlichtingen heeft uitgewisseld over de prijs, beschikbaarheid en samenstelling van cocaïne en heroïne en over PMK. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van door de verdachte verrichte voorbereidingshandelingen voor de handel in drugs.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de geprepareerde blikjes
Op 9 maart 2021 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte aan de [adres 1] te Den Haag. In een slaapkamer werd een tas aangetroffen met daarin een aantal geprepareerde frisdrankblikjes (Coca Cola en Fanta): de bovenkant van de blikjes was los te draaien en binnen in de blikjes was een glazen potje ingegoten in gips. [11]
In een proces-verbaal van de politie is het navolgende opgenomen: ‘Het is mij ambtshalve bekend dat blikjes zoals door mij onderzocht, worden gebruikt om goederen uit het directe zicht te onttrekken.’ [12]
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de geprepareerde blikjes
De aangetroffen blikjes zijn geprepareerde blikjes, omdat ze zijn aangepast en wel op zo’n manier dat de inhoud ervan aan het zicht kan worden onttrokken. In dit verband is opvallend dat in de woning [adres 3] een grote hoeveelheid frisdrankblikjes van dezelfde merken is aangetroffen en ook een emmer met gipsmortel. Nu bovendien ook andere drugsgerelateerde goederen zijn aangetroffen in de woning van de verdachte, gaat de rechtbank ervan uit dat de blikjes waren bestemd om verdovende middelen in te verbergen. De verdachte heeft over de blikjes een aantal wisselende verklaringen afgelegd, zowel over het doel van de blikjes als over de wetenschap ervan bij zijn echtgenote. Ook heeft hij niet willen verklaren van wie hij die blikjes heeft gekregen, wat verbazing oproept als het – zoals hij ook verklaart – zou gaan om spaarpotten voor zijn kinderen. De rechtbank schuift daarom de verklaringen van de verdachte als onaannemelijk terzijde. Het voorhanden hebben van deze geprepareerde blikjes is naar het oordeel van de rechtbank ook een strafbare voorbereidingshandeling.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 subsidiair ten laste gelegde voorbereiding voor de handel in drugs heeft begaan, in de periode van 13 december 2020 tot en met 9 maart 2021. Ten aanzien van de pleegplaats overweegt de rechtbank dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat de chatberichten vanuit die plaats zijn verzonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal de rechtbank als pleegplaats ‘Den Haag en/of elders in Nederland’ bewezen verklaren.
Van het medeplegen zal de rechtbank de verdachte vrijspreken, omdat de inhoud van de chatberichten erop wijst dat de verdachte de berichten zelf uitwisselde en niet samen met een ander het account beheerde en uit het dossier niet blijkt dat hij de goederen in zijn woning samen met een ander voorhanden had.
4.4.3
Feit 3 (bereiden/bewerken van harddrugs/voorbereidingshandelingen)
Bewijsmiddelen
Op 9 maart 2021 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte aan de [adres 1] te Den Haag. [13]
In de woning werd het volgende aangetroffen:
  • een centrifuge;
  • een mat op de grond met daarop wit poeder;
  • meerdere flessen met ammoniak;
- een grote hoeveelheid levamisol; levamisol wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne. [15]
De politie verbaliseert dat in de woning vermoedelijk een proces heeft plaatsgevonden voor het wassen van cocaïne. [16]
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de woning van de verdachte een centrifuge, flessen met ammoniak en een grote hoeveelheid versnijdingsmiddel zijn gevonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat versnijdingsmiddel wordt gebruikt in combinatie met harddrugs en dat de centrifuge en de flessen ammoniak kunnen worden gebruikt voor het wassen en terugwinnen van cocaïne. De verklaring van de verdachte voor zover die ziet op de uitleg dat hij ‘zand’ heeft gewassen op verzoek van iemand van wie hij de naam niet wil noemen, schuift de rechtbank als volstrekt onaannemelijk terzijde.
Omdat in de woning echter geen cocaïne is gevonden zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde bereiden/bewerken van harddrugs.
De subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen door het op 9 maart 2021 voorhanden hebben van de in de woning aangetroffen hiervoor genoemde goederen, acht de rechtbank wel bewezen. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen versnijdingsmiddel (opgeteld meer dan 25 kilogram levamisol) en de berichten van het [naam 3] -account [naam 10] over harddrugs, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist dat de aangetroffen goederen waren bestemd voor het bewerken van harddrugs.
Van het medeplegen zal de rechtbank de verdachte vrijspreken, omdat de inhoud van de chatberichten erop wijst dat de verdachte de berichten zelf uitwisselde en niet samen met een ander het account beheerde.
4.4.4
Feit 4 (witwassen)
Bewijsmiddelen
Op 9 maart 2021 is in de woning van de verdachte aan de [adres 1] te Den Haag een geldbedrag van in totaal € 3.900 (74 x € 50 en 2 x € 100) aangetroffen. [17]
In de iCOV-rapportage van de verdachte is opgenomen dat de verdachte en zijn vrouw in de afgelopen jaren samen maximaal € 23.638 per jaar hebben verdiend (2018), terwijl het gezamenlijk inkomen in 2019 € 18.281 bedroeg en in 2020 nihil was. [18]
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 9 maart 2021 in de woning van de verdachte in Den Haag een geldbedrag van € 3.900 is aangetroffen. Gelet op de drugsgerelateerde goederen die zijn aangetroffen in deze woning, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft. Desgevraagd hebben de verdachte en zijn vrouw verklaard dat zij dit bedrag gespaard hebben, door af en toe wat geld opzij te leggen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of – ondanks de verklaring van de verdachte – het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zoals blijkt uit de iCOV-rapportage was het gezamenlijk inkomen van de verdachte en zijn vrouw zeer beperkt, tot nihil in 2020. Daarvan moesten de verdachte en zijn vrouw voorzien in het dagelijks levensonderhoud van henzelf en hun zes kinderen. De verdachte en zijn vrouw hadden in de betreffende periode geen (vaste) baan. Weliswaar hebben zij kinderbijslag ontvangen, zoals de raadsman heeft aangevoerd, maar de rechtbank gaat ervan uit dat een gezin als dat van de verdachte, dat van een minimuminkomen moet rondkomen, de kinderbijslag nodig heeft voor levensonderhoud; het daarbij sparen van een bedrag van € 3.900 lijkt niet aannemelijk. Daar komt bij dat het aangetroffen bedrag onder meer bestaat uit twee coupures van € 100 die niet uit een geldautomaat in Nederland afkomstig kunnen zijn en vaak in verband worden gebracht met het criminele circuit. De verklaring van de verdachte dat hij deze coupures heeft ontvangen nadat hij deze in een café had omgewisseld, acht de rechtbank ook niet aannemelijk.
Mede gelet op de drugsgerelateerde goederen die in de woning zijn aangetroffen en de inhoud van de berichten van het [naam 3] -account [naam 10] (over de voorbereiding van handel in harddrugs, waarmee de verdachte ‘een puntje kon pakken’, p. 652) is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het bedrag van € 3.900 heeft witgewassen.
Uit het dossier blijkt niet dat dit bedrag de opbrengst is van een concreet door de verdachte zelf gepleegd misdrijf, zodat de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte het geldbedrag samen met een ander heeft witgewassen, zodat hij van het medeplegen zal worden vrijgesproken.
4.4.5
Feit 1 (criminele organisatie)
Onder feit 1 is de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waarin ook de andere verdachten in het onderzoek [naam 1] , die tot doel had om strafbare feiten te plegen zoals bedoeld in artikel 10 en 10a van de Opiumwet.
Het juridisch kader van artikel 140 Sr (deelneming aan een criminele organisatie)
In zijn arrest van 5 juli 2022 heeft de Hoge Raad ten aanzien van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) het volgende overwogen (ECLI:NL:HR:2022:969, r.o. 2.4.2 - 2.4.4).
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De bewijsmiddelen
a. In het de diverse processen-verbaal van identificatie staat met betrekking tot gebruikers van [naam 3] - en [naam 2] -accounts:
- [medeverdachte 5] gebruikte [naam 3] -account [naam 15] ; [19]
- [medeverdachte 4] gebruikte [naam 2] -accounts [naam 16] en [naam 17] .com en [naam 3] -accounts [naam 18] , [naam 19] en [naam 13] ; [20]
- [medeverdachte 2] gebruikte [naam 2] -accounts [naam 20] en [naam 21] .com en [naam 3] -accounts [naam 22] en [naam 14] ; [21]
- [medeverdachte 1] gebruikte [naam 3] -accounts [naam 23] en [naam 11] ; [22]
- [verdachte] gebruikte [naam 3] -account [naam 10] ; [23]
- [medeverdachte 3] gebruikte [naam 2] -account [naam 24] en [naam 3] -account [naam 12] ; [24]
- [medeverdachte 6] had vanaf 7 maart 2021 de telefoon voorhanden waarop het [naam 3] -account [naam 10] stond geregistreerd. [25]
In de chatberichten van de hiervoor genoemde accounts zijn onder meer de volgende berichten aangetroffen (zakelijk weergegeven, onderstreping toegevoegd):
[naam 20]naar
[naam 16]op 4 april 2020:
Bro; Heb hier mooie toppers; Voor je; Colo; 27.250;[stuurt foto’s]
hier heb ik 25 st; kan genoeg erbij halen; zeg het maar; [naam 16] :
oke van wie zijn die; heb gehoord worden niet hard die blijft pap; [26]
-
[naam 21] .comnaar
[naam 17] .comop 6 juni 2020:
Jo; Waar staat ie; Ik ga die 12 pakken[naam 17] .com:
Kom ik ben thuis; [27]
-
[naam 21] .comnaar
[naam 17] .comop 7 juni 2020:
Ik krijg zo die pap van opa voor die turkse ga die even tellen; Dan breng ik die naar jou; Jo moet ik die pap nu brengen; Jo; Ben er; Moet ik deze pap aan bolle geven; [naam 17] .com:
Ja; [naam 21] .com: Oké 220 plus 80 is hier; [28]
-
[naam 11]naar
[naam 12]op 27 november 2020:
Kom naar café bro; Kijk aub of niemand je volgt; [naam 12] :
Ok bro; Ik kom eraan[ [naam 12] stuurt een foto van een briefje met daarop vier namen en vier bedragen. De vier bedragen opgeteld geven een totaalbedrag van 1.072.000 (451.000 + 399.000 + 100.000 + 122.000)]; [29]
-
[naam 12]aan
[naam 13]op 8 december 2020:
Er is tp naar Griekenland; Van poes; Hij vraagt of dat voor interessant is;[naam 13] : Ja
; Vraag of ie een stukje verder komt in turkije; […] Oke top die ierland is intressant bro heb daar goeie klanten; [30]
[naam 25]aan [naam 26] op 13 december 2020:
Ja bro ik heb nog tp voor deze week uk bro laatste die nog gaat ik wilde sturen maar ze hebben mij nog geen pap gestuurd; Ja broer welke; Poeder of blok; Oké wacht ik geef je zijn mail van sky kan je gelijk met hem mailen en groepchat maken tussen hun; ECC ID:[naam 10]; [31]
-
[naam 12]aan
[naam 11]op 14 december 2020:
Ik tel hier 428; moment ik krijg meer; bro;[naam 11]:
502500; moet je vragen bro;[naam 12]:
hij zegt hij gaat proberen; bro;[naam 11];
hij heeft bro; [
[naam 12]stuurt foto met geld]; [32]
[naam 15]naar [naam 27] op 4 januari 2021:
Heb hier laatste 25 nog zozegt me broer; Ok?[stuurt foto van blok met wit poeder]; [33]
[naam 23]naar
[naam 25]op 9 januari 2021:
Je kan ze geven28750zo geven;
[naam 25]naar [naam 28] op 9 januari 2021:
Voor jou geef ik28750bro maar moet je niemand zeggen omdat ik de meest geef 29.5 maar nie; [naam 28] :
ja goed broer; nee niemand broer ik praat niet; [34]
[naam 23]naar
[naam 25]op 10 januari 2021:
Dan stuur ik [naam 29] langs je dan rijd hij gelijk naar Rotterdam[naam 25]:
hoeveel moet ik hem geven; stuur hem[naam 23]:
alles; behalve 200tjes;
[naam 25]:
oke stuur hem[naam 23]:
oke laat me weten hoe veel daar is aub; [35]
[naam 25]naar
[naam 12]op 11 januari 2021:
Heb je foto van die donkere korrels;
[naam 12]:
ja bro; [36]
[naam 15]naar [naam 27] op 7 februari 2021:
Broerme broer vraagt mij 13en moet halve puntje of kwartje krijgen broer ligt eraan hoeveel mensen nemen; Dus kijk maar ik moet eten broer ga niet voor niks rennen kwartje wil ik eten endan moet ik me broer morgen vragenoké dan laat ik je weten oké morgen oké; [37]
[naam 15]naar [naam 27] op 10 februari 2021:
Er is 2000 binnen gekomen; Donkere en lichte; Oké dan weet jij dat ook broer; Oké kijk of je aan mij voor 12 kan gevendan zeg ik me broer dat hij liever via jou pakt; Oké;Dan pakt hij veel;
[…]Die prijs krijgt me broer albroer kijk als daar wat andere prijs is laat me weten broer; Broer kijkals ze aan me broer voor 12 geven pakt hij veel oke [38]
[naam 23]naar
[naam 12]op 7 februari 2021: [stuurt foto met bruine blokken met opdruk ROSE]
Ik heb zo donkere bro; 13250; [39]
[naam 15]naar
[naam 12]op 17 februari 2021: Is
goed bro voor hoeveel krijg jij ze dan a homo?; Luisteren dan gaan we morgen zeggen 26,5; Dan kunnen we kwartje pakken toch; [40]
[naam 23]naar
[naam 12]op 1 maart 2021:
Hoi bro slm; Ik stuur je foto;[stuurt foto met plastic zak met bruine inhoud]
Bid ze 13 aan bro; Daar zit je brood aan;Jij mag ze verkopen voor 13; 250 per st is je winst; kan je nieuwe tv kopen; [41]
-
[naam 19]naar [naam 30] op 16 juni 2020:
Broer luister heb ie tp klaar staan om spullen op te halen in Griekenland; En hoelang kan tp daar zijn; Kan ie dan tp regelen; donderdag of vrijdag; Ja blokken; Ja maar kan je tp regelen komende donderdag of vrijdag; Oké; 1000; Nee bromijn broertje is daar aldeze keer. [42]
In chatberichten die aan [medeverdachte 4] [43] en [medeverdachte 1] [44] worden toegeschreven wordt gesproken over ‘tp’, ‘transport’, ‘UK’, ‘Colombia’, ‘Peru’, ‘Suriname’, ‘Argentinië’, ‘Maersk’, ‘CMA’, ‘kapitein’, ‘matroos’, ‘havens’ en ‘containers’.
Bij de aanhouding van de verdachten en tijdens het daarop volgende onderzoek is onder meer het volgende aangetroffen:
In een
BMW X Reihemet [kenteken 1] (hierna: de BMW) bij de woning van [medeverdachte 4] : 110 kg cocaïne, 64,5 kg heroïne en een bedrag van € 481.650; [45]
- In een
Citroën Jumpymet [kenteken 2] (hierna: de Citroën Jumpy) achter de woning waar [medeverdachte 1] verbleef: circa 43 kg cocaïne en 17 kg heroïne, een geldtelmachine, en een bedrag van € 3.585.235; [46]
- In de woning
[adres 5]in Den Haag: bakken met poederresten, 25 liter geelbruine vloeistof, 4kg crème poeder, een vacuüm sealmachine met mallen, een stalen persframe met krik, 10 persplaten met logo’s (o.a. Audi en Anker), een persmal met poederresten, verpakkingsmiddelen, vloeipapier, 40 rollen tape, een zak met 1000 elastiekjes, weegschalen, mixers, een kartelmes en zeven jerrycans met Aceton; [47]
- In de woning
[adres 3]in Den Haag, het BRP-adres van [medeverdachte 5] en waar [medeverdachte 6] tijdelijk verbleef: meer dan 150 frisdrankblikjes en een kuip met daarin opgedroogde gipsachtige mortel. [48]
- In de woning
[adres 1]in Den Haag, het woonadres van [verdachte] : een bedrag van € 3.900, een centrifuge, 32 flessen met ammoniak, meer dan 25 kg aan versnijdingsmiddelen, en zeven geprepareerde frisdrankblikjes; [49]
- In de woning
[adres 6]te Den Haag, het verblijfadres van [medeverdachte 1] : een geldbedrag van € 18.250; [50]
- In de woning
[adres 7]het woonadres van [medeverdachte 4] : een geldbedrag van € 135.000; [51]
- In de woning
[adres 8], het woonadres van [medeverdachte 2] : een geldbedrag van in totaal € 3.975. [52]
Op verschillende plekken is het DNA aangetroffen van verdachten uit het onderzoek [naam 1] :
In de BMW is het DNA van [medeverdachte 3] aangetroffen op een boodschappentas Dirk, waarin blokken met cocaïne zaten; [53]
- In de BMW is verder het DNA van [medeverdachte 4] aangetroffen op de Adidas rugzak waarin het geldbedrag van € 481.650 zat en is een vingerafdruk van [medeverdachte 4] aangetroffen op een boodschappentas Lidl, waarin blokken met cocaïne zaten; [54]
- In de Citroën Jumpy is op twaalf verschillende plekken (waaronder op de boodschappentassen met geld, de rugzak en de handschoen onder de geldtelmachine) het DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen; [55]
- In de woning [adres 5] Den Haag is het DNA van [medeverdachte 6] aangetroffen op een rietje van een pakje Capri Sun op de salontafel in de woonkamer en het DNA van [medeverdachte 4] op de binnenzijde van een handschoen uit een boodschappentas. [56]
Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 2] op vragen van zijn raadsman, de rechtbank en de officieren van justitie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [57]
  • met
  • hij wilde iets verdienen met de in- en verkoop van harddrugs;
  • hij werd benaderd om transport te zoeken voor harddrugs van een ander en heeft daarvoor een van zijn broers benaderd;
  • om drugs aan anderen te kunnen leveren zocht hij contact met een van zijn broers, waarna hij het antwoord doorgaf aan zijn contact;
  • hij kon niet zelf de prijs bepalen waarvoor hij drugs aan anderen verkocht, dit diende hij eerst aan een van zijn broers te vragen.
Het adres [adres 3] in Den Haag is het BRP-adres van [medeverdachte 5] . Hij verhuurde de woning aan [medeverdachte 6] . Het adres wordt regelmatig genoemd in de chatberichten van de hierboven genoemde accounts, om elkaar te ontmoeten of geld af te leveren. Foto’s van het interieur van deze woning zijn verstuurd door [naam 17] @ [naam 2] .com ( [medeverdachte 4] ) en [naam 20] @ [naam 2] .com ( [medeverdachte 2] ), waarbij ook een grote hoeveelheid geld en een geldtelmachine te zien zijn. [58] In de woning is een geldtelmachine aangetroffen. [59] Uit observaties blijkt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de periode december 2020 en januari 2021 ook bij deze woning zijn gezien. [60] Op 8 februari 2021 stuurde [naam 15] naar [naam 31] :
Broer als je wilt kan je komen halen zijn 1250 blokken […] Kom waar je altijd naar [naam 32] komt. [61] [getuige 1] heeft verklaard dat het Marokkaanse neefje van de onderbuurman van nummer [adres 3] (deze buurman heette [naam 33] en wordt ook ‘lange’ genoemd) in de woning [adres 5] heeft gelogeerd. Hij verklaarde dat ' [naam 32] ', wiens echte naam [medeverdachte 6] is, ook op nummer [adres 3] woonde. [62] In de chatberichten van de genoemde accounts wordt ‘ [naam 32] ’ vele malen genoemd. [63]
Ten aanzien van de stempels/opdrukken op de aangetroffen drugs is het volgende geverbaliseerd.
In de telefoon van [medeverdachte 6] zijn Telegramberichten van 7 maart 2021 gevonden over ‘have you seen ICON’. [naam 3] -account [naam 25] ( [medeverdachte 4] ) verstuurde op 7 en 8 maart 2021 foto’s van blokken ICON. [naam 3] -account [naam 15] ( [medeverdachte 5] ) verstuurde op 8 maart een foto van een blok ICON met groen verpakkingsmateriaal. [medeverdachte 5] verstuurt dezelfde foto die [medeverdachte 4] eerder stuurde, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] sturen een foto door die eerder door [medeverdachte 1] is gestuurd. [64]
- In de BMW van [medeverdachte 4] (op naam van [medeverdachte 6] ) is op 9 maart 2021 een groot aantal groene ICON blokken gevonden, totaal 110 kg. [65]
- In de Citroën Jumpy van [medeverdachte 1] zijn 43 blokken cocaïne aangetroffen, waaronder een aantal groene pakketten met de opdruk ICON, een aantal zilveren pakketten met de opdruk "Mercedes-Benz" en een aantal donker gekleurde pakketten met de opdruk van een "anker". [66]
[naam 13] ( [medeverdachte 4] ) stuurde op 24 februari 2021 naar [naam 26] :
Slm bro als je echt haast hebt kan ik je 7 geven die zijn kant en klaar maar wollah zitten 200 erin ik wilde ze ook sturen als je haast heb geef ik je dielaat ik gelijk maken is ankerbr. [67]
- In de woning [adres 5] werden persplaten met logo’s van Audi en Anker en een boodschappentas met vellen A4 aangetroffen met daarop logo’s van Audi en van een anker. [68]
- In chats van [naam 12] (geïdentificeerd als [medeverdachte 3] ) werden op 2 maart 2021 afbeeldingen van (vermoedelijk) blokken cocaïne met stempels AUDI en Mercedes gestuurd en de tekst: 'Ja deze is garantie bro' (...) 'Zijn toppers bro'. [69]
i. In de BMW, de Citroën Jumpy en een VW Up met [kenteken 3] (hierna: de VW Up) op naam van [medeverdachte 5] zijn professioneel ingebouwde verborgen ruimtes aangetroffen. [70] De verborgen ruimtes in de Citroën Jumpy en de VW Up waren te openen door middel van een afstandsbediening. In de verborgen ruimtes van de BMW en de Citroën Jumpy zijn – zoals hiervoor al werd vermeld – grote hoeveelheden harddrugs aangetroffen. In verschillende chatberichten van [naam 23] ( [medeverdachte 1] ) wordt gesproken over ‘de plaats auto’ en de ‘stash auto’, waarbij ook een foto is verstuurd van een auto die is herkend als de Citroën Jumpy. [71] In chatberichten tussen [naam 16] ( [medeverdachte 4] ) en [naam 34] (door [naam 16] opgeslagen als ‘stashauto’) informeert [naam 16] naar de mogelijkheden ten aanzien van auto’s met verborgen ruimtes en hoe groot die ruimtes dan zijn. [72] [naam 35] ( [medeverdachte 3] ) biedt transport aan voor Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Zweden, Spanje: ‘ik heb met vrachtwagen en stash’. [73]
De verdachten (met uitzondering van [medeverdachte 1] ) hebben in de periode van juni 2019 tot februari 2020 samen gereisd in verschillende combinaties: [medeverdachte 6] & [medeverdachte 5] (Marokko), [medeverdachte 6] & [medeverdachte 3] (Alicante), [medeverdachte 2] & [verdachte] & [medeverdachte 6] (Marokko), [medeverdachte 2] & [medeverdachte 6] (Londen, Malaga en Marokko). Enkele verdachten zijn daarnaast ook individueel naar het buitenland gereisd, met bestemmingen Alicante, Malaga, Marokko en Athene. [74]
In de telefoons van sommige verdachten zijn foto’s van de overige verdachten aangetroffen, genomen op verschillende locaties en in wisselende samenstellingen. [75]
In augustus 2019 zijn gesprekken opgenomen die zijn gevoerd tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] toen [medeverdachte 1] gedetineerd zat in Alphen aan den Rijn. In de uitwerking van die gesprekken is te lezen dat tikgeluiden hoorbaar waren, die waarschijnlijk werden veroorzaakt door henzelf om het opnemen van de gesprekken te verstoren. In de gesprekken gaat het onder meer over opdrachten die [medeverdachte 3] krijgt om ‘een bak’ weg te halen (waarmee boetes worden gemaakt), wordt gesproken over ‘ [naam 36] ’ en ‘die [naam 37] ’ en ‘ [naam 20] ’, geeft [medeverdachte 1] de instructie ‘Leg/geef/lever hem 2 kilo’ en wordt gesproken over een bak die [medeverdachte 3] gaat wegbrengen, waarbij [medeverdachte 1] uitleg geeft over een afstandsbediening. [76]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Alle verdachten zijn geïdentificeerd als gebruiker van één of meer accounts van de versleutelde berichtendiensten [naam 2] en [naam 3] , behalve [medeverdachte 6] die alleen een [naam 3] -telefoon voorhanden had. Via die accounts hadden de verdachten contact met elkaar en met derden over de aankoop, de verkoop, de prijzen en het vervoer van heroïne en cocaïne. Uit de berichten blijkt dat de verdachten onderling en met derden harddrugs verhandelden, dat zij grote geldbedragen beschikbaar hadden en ook aan elkaar overhandigden en dat gesproken werd over vervoer van drugs via transportlijnen uit onder andere Zuid-Amerika.
Bij doorzoeking van de woningen en voertuigen van de verdachten zijn op meerdere plekken grote hoeveelheden harddrugs, drugsgerelateerde goederen en grote geldbedragen aangetroffen. Dit betreft met name de voertuigen die zijn aangetroffen bij de woningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en de woning van [medeverdachte 4] . In de woning [adres 5] in Den Haag, gelinkt aan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , en in de woning van [verdachte] zijn veel drugsgerelateerde goederen aangetroffen, die erop duiden dat deze woningen zijn gebruikt als productielocatie van harddrugs. Zo zijn daar persplaten aangetroffen met logo’s (Audi en Anker) die ook op een aantal cocaïneblokken zaten die zijn gevonden in de genoemde voertuigen. In de BMW, de Citroën Jumpy en de woning [adres 5] zijn DNA-sporen en vingerafdrukken van verschillende verdachten gevonden. Verder zijn in drie voertuigen professioneel ingebouwde verborgen ruimtes gevonden, terwijl daarover ook in de chatberichten werd gesproken.
De verdachten konden bovendien tegelijkertijd beschikken over blokken cocaïne met de opdruk ICON. Zo werden op 7 en 8 maart 2021 foto’s rondgestuurd, eerst door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en vervolgens ook door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , waarbij deze blokken te koop werden aangeboden aan anderen. Op 9 maart 2021 werden in voertuigen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] vele blokken cocaïne met opdruk ICON aangetroffen. Dit duidt op een gestructureerde samenwerking met betrekking tot de aankoop, het voorhanden hebben en de handel in cocaïne.
De woning [adres 3] was – zo blijkt uit de chatberichten – een ontmoetingsplek voor de verdachten en hun contacten en werd gebruikt om drugs en geld op te halen of te brengen. Ook werden daar mogelijk frisdrankblikjes geprepareerd, zodat daarin drugs zouden kunnen worden verborgen. In de woning van [verdachte] werden soortgelijke blikjes aangetroffen, welke blikjes daadwerkelijk waren geprepareerd. De verdachten ontmoetten elkaar ook op andere locaties en reisden (in wisselende samenstellingen) gezamenlijk naar het buitenland. In de telefoons van enkele verdachten zijn foto’s aangetroffen waarop andere verdachten uit dit onderzoek te zien zijn. Dit alles laat zien dat de verdachten nauw op elkaar waren betrokken.
Uit het procesdossier blijkt dat in de samenwerking tussen de verdachten een zekere rolverdeling is aan te wijzen. Met de voorbereiding van invoer van harddrugs vanuit het buitenland naar Europa hielden met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zich bezig, zo blijkt uit hun chatberichten. Bij deze twee verdachten zijn ook de grote hoeveelheden drugs en geld aangetroffen. De aansturende rol van [medeverdachte 1] blijkt ook uit de gesprekken uit 2019 die in de gevangenis zijn opgenomen, waarin het lijkt te gaan over [medeverdachte 2] en over een auto met stashruimte. De drugs werd binnen Europa en in Nederland met name verhandeld door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Daarbij is te zien dat zij drugs te koop aanbieden of door anderen worden gevraagd om drugs te regelen. In deze berichten valt op dat zij de verkoopprijzen eerst moeten afstemmen, zoals ook uit de verklaring van [medeverdachte 2] ter terechtzitting blijkt. [verdachte] is betrokken geweest bij meer uitvoerend werk (bij hem zijn goederen aangetroffen voor het wassen en versnijden van drugs). Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de blokken ICON laat zien dat de drugs eerst beschikbaar was voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] deze drugs aan derden te koop hebben aangeboden, terwijl ze de drugs niet zelf voorhanden hadden. [medeverdachte 5] heeft niet alleen berichten gestuurd over de verkoop van drugs, maar bezat ook een auto met stashruimte en heeft zijn woning ter beschikking gesteld. [medeverdachte 6] was de loopjongen van de andere verdachten, die meeging op korte reisjes naar het buitenland en – zo blijkt uit de berichten – koeriersdiensten verrichte als er drugs of geld vervoerd moest worden. Hij woonde bovendien in de woning die door de andere verdachten werd gebruikt.
De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat tussen de verdachte en de andere verdachten in het onderzoek [naam 1] een zodanig duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestond, dat gesproken kan worden over een criminele organisatie. Het oogmerk van deze organisatie was – zo blijkt uit de chatberichten en de aangetroffen goederen – de invoer van en de handel in cocaïne en heroïne dan wel het voorbereiden of bevorderen daarvan. Uit de chatberichten en de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van de verdachte dat hij zich ook bewust was van het doel van de organisatie en de door hem daaraan geleverde bijdrage.
Ten aanzien van de pleegperiode zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het vroegst aanwijsbare moment waarop de verdachte bij de organisatie betrokken was. Uit de chatberichten blijkt een onderlinge samenwerking die teruggaat tot in elk geval april 2020. In de opgenomen gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] uit augustus 2019 wordt echter ook al gesproken over ‘ [naam 36] ’ en ‘ [naam 20] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ), een auto met afstandsbediening en over ‘geef hem 2 kilo’. Dit zijn elementen die behoren tot de kern van hetgeen is overwogen over de onderlinge samenwerking tussen de verdachten. Verder blijkt dat enkele verdachten al sinds november 2019 in wisselende samenstellingen naar het buitenland zijn gevlogen. Daarom zal de rechtbank in de zaken van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] uitgaan van een pleegperiode vanaf 1 augustus 2019, in de zaken van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] vanaf 19 november 2019 (de datum waarop zij samen naar Batouta zijn gevlogen), in de zaak van [medeverdachte 4] vanaf 4 april 2020 (de datum waarop hij contact had met [medeverdachte 2] via [naam 2] ) en in de zaak van [verdachte] vanaf 20 november 2020 (de dag waarop hij met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] naar Batouta is gevlogen). In alle zaken loopt de bewezenverklaring tot 9 maart 2021, de dag waarop de verdachten zijn aangehouden, omdat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de criminele organisatie voor die datum is opgehouden te bestaan. Ten aanzien van de pleegplaats overweegt de rechtbank dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat het deelnemen door de verdachte vanuit Den Haag heeft plaatsgevonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal de rechtbank als pleegplaats ‘Den Haag en/of elders in Nederland’ bewezen verklaren.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – onder feit 1 bewezen verklaren dat de verdachte gedurende de periode van 20 november 2020 tot en met 9 maart 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit de op de dagvaarding genoemde personen, die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid, en 10a van de Opiumwet.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 20 november 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2]en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of met meerdere andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of artikel 10a van de Opiumwet;
2. ( subsidiair)
hij in de periode van 13 december 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
eenander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft te verschaffen, immers heeft hij
- ( met de gebruiker van het account [account naam 2] ) inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid van cocaïne, en
- ( bij de gebruiker van het account [account naam 2] ) inlichtingen gevraagd over PMK
en
voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, te weten
- een PGP telefoon, en
- meerdere geprepareerde blikjes frisdrank;
3. ( subsidiair)
hij op 9 maart 2021 te Den Haag om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
en/ofvervoeren, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, te weten
- een centrifuge, en
- een hoeveelheid ammoniak, en
- 25 kilo van het middel levamisol (versnijdingsmiddel);
4.
hij op 9 maart 2021 te Den Haag een geldbedrag, te weten 3900 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat
ditvoorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig
wasuit
enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte in staat om de eventuele maximale werkstraf van 240 uren uit te voeren. De onrechtmatige verkrijging en het gebruik van de [naam 3] -gegevens dient volgens de raadsman te leiden tot strafvermindering.
Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het hoger beroep in vrijheid moet kunnen afwachten, nu hij zich heeft gehouden aan de voorwaarden tijdens de schorsing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor drugshandel. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een PGP-telefoon, die vaak gebruikt wordt in het criminele circuit, om inlichtingen uit te wisselen over de prijs, beschikbaarheid en samenstelling van heroïne en cocaïne en MDMA. Ook had hij in zijn huis goederen voorhanden die zijn bestemd voor het wassen, versnijden en verhullen van drugs,
Daarnaast heeft de verdachte een bedrag van € 3.900 witgewassen: crimineel geld dat in contanten op de slaapkamerkast lag.
Bovendien was de verdachte lid van een crimineel samenwerkingsverband dat als oogmerk de grootschalige handel in drugs had en waaraan in ieder geval ook vier broers van de verdachte en twee anderen deelnamen. Dat criminele samenwerkingsverband was gedurende een langere periode actief in de (internationale) drugshandel, zo blijkt uit de chatberichten.
De betrokkenheid van de verdachte in het samenwerkingsverband betrof een kortere periode dan de meeste andere deelnemers (zo’n vier maanden) en zijn rol was van beperktere omvang dan die van de meeste van zijn broers: uit de chatberichten blijkt dat de verdachte voornamelijk een uitvoerende rol had. Die relatief korte betrokkenheid en zijn bescheiden rol maakt zijn bijdrage evenwel niet minder ernstig; thuis bij hem werden immers grote hoeveelheden drugsgerelateerde goederen en stoffen aangetroffen. Ook de verdachte heeft eraan bijgedragen dat het criminele samenwerkingsverband kon doen waar zij het oogmerk op had, te weten het op grote schaal handelen in harddrugs. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
De georganiseerde handel in drugs heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Harddrugs zijn zeer verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Bij gebruikers die daarvoor de financiën niet hebben leidt de behoefte aan drugs bovendien tot overlastgevende vermogensdelicten, zoals winkeldiefstallen en woninginbraken, om zo de verslaving te kunnen financieren.
Dat bij de handel in drugs veel geld omgaat, is niet alleen een feit van algemene bekendheid, maar blijkt ook bij dit crimineel samenwerkingsverband uit de foto’s van grote hoeveelheden contant geld en het daadwerkelijk aantreffen van miljoenen aan contant geld. Van de georganiseerde drugshandel en de miljoenen die daarmee gepaard gaan, gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Zo valt uit chatberichten af te leiden dat binnen het crimineel samenwerkingsverband contacten bestonden met personen in bijvoorbeeld havens die kennelijk konden zorgen voor het transport van verdovende middelen. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee uiteindelijk onze democratische rechtsstaat. Dat geldt te meer als de drugshandel in een georganiseerd crimineel samenwerkingsverband wordt begaan. De structuur en duurzaamheid van een dergelijk verband, dat in dit geval professioneel opereerde en uit meerdere personen bestond, maakt de ondermijnende slagkracht groter en de bestrijding ervan moeilijker.
Vanuit het oogpunt van vergelding voor de ontwrichting waaraan de verdachte als lid van het criminele samenwerkingsverband heeft bijgedragen en ook om anderen ervan te weerhouden zich in te laten met de georganiseerde drugscriminaliteit, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 mei 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte sinds 2006, na een veroordeling voor Opiumwetfeiten, niet meer door de strafrechter is veroordeeld.
Strafvermindering vanwege vormverzuimen?
Zoals hiervoor reeds is overwogen (onder 3.3) is de verkrijging en het gebruik van de [naam 3] -gegevens niet onrechtmatig en vormt het – anders dan de verdediging heeft bepleit – geen grond voor strafvermindering.
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt in de straftoemeting gedifferentieerd naar hoeveelheden verhandelde drugs. Uit de beperkte chatberichten van de verdachte, die een periode van drie maanden omspannen, valt niet eenduidig op te maken op welke concrete hoeveelheid drugs de voorbereiding zag. Uit de bij de verdachte thuis aangetroffen stoffen die als versnijdingsmiddel kunnen dienen, in totaal meer dan 25 kilogram, kan niettemin worden afgeleid dat de voorbereidingshandelingen van de verdachte hebben gezien op een hoeveelheid drugs in diezelfde orde van grootte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aangesloten kan worden bij de hoogste trede bij de handel in drugs, waarin 20 kilogram of meer als uitgangspunt wordt genomen. Uitgaande van deze trede geldt voor de
voorbereidingvan drugshandel als uitgangspunt voor een op te leggen straf en gevangenisstraf van meer dan 25 maanden (de helft van 50 maanden).
Uit de Oriëntatiepunten kan verder worden afgeleid dat indien in drugs gehandeld wordt in georganiseerd verband (als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet) hiervoor een gevangenisstraf van circa twee jaren als uitgangspunt wordt genomen.
Gelet op dit alles, en rekening houdend met de geringe hoogte van het door de verdachte witgewassen bedrag van € 3.900, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden is.
Afwijzing verzoek betreffende de voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis is geschorst tot aan het moment van de einduitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding de voorlopige hechtenis op te heffen. Voor zover de raadsman heeft bedoeld een nieuw verzoek tot schorsing te doen, ziet de rechtbank daarvoor ook geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde geldbedrag, te weten een geldbedrag van € 3.900, zal worden verbeurdverklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het geldbedrag aan de verdachte terug te geven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde geldbedrag ter hoogte van € 3.900 verbeurdverklaren.
Het genoemde geldbedrag is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit geldbedrag aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit geldbedrag het onder 4 bewezenverklaarde feit is begaan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 10 a en 11b van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid, en 10a van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 2, subsidiair:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 3, subsidiair:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 4:
witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1. geldbedrag EUR 3.900.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal ‘Onderzoek [naam 1] ’, [nummer 3] van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1870).
2.Het proces-verbaal van de verklaring van de [medeverdachte 2] ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
3.P. 27-30.
4.P. 263-268.
5.P. 656 -659.
6.AMB.058, p. 150-152.
7.P. 551.
8.P. 187-188.
9.P. 652.
10.Het proces-verbaal van de verklaring van de [medeverdachte 2] ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
11.P. 235, p. 238.
12.P. 235, p. 238.
13.P. 235.
14.P. 235.
15.P. 235, p. 584-587, p. 612.
16.P. 235.
17.P. 235
18.P. 639-644.
19.AMB.057 (p. 139 ev.).
20.AMB.010, (p. 85 ev.), AMB.008 (p. 90 ev.), AMB.196 (p.656 ev.) en AMB.231 (p. 777 ev.).
21.AMB.012 (p. 43 ev.), AMB.069 (p. 212), AMB.165 (p. 571 ev), AMB.219 (p. 729 ev.).
22.AMB.054 (p. 23 ev.).
23.Zie de bewijsmiddelen genoemd onder 4.4.1 van dit vonnis.
24.AMB.019 (p. 157 ev), AMB.088 (p. 263 ev).
25.AMB.158 (p. 551).
26.P. 100-101.
27.P. 117.
28.P. 81.
29.P. 521-522.
30.P. 795.
31.P. 152.
32.P. 523.
33.P. 145.
34.P. 471.
35.P. 471.
36.P. 471.
37.P. 145.
38.P. 147-148.
39.P. 31.
40.P. 140-141.
41.P. 35.
42.P. 778.
43.P. 102-103, 105, 111, 113-118.
44.P. 41-42, 620-624, 764-773.
45.P. 567, 596-570, 744, 1652-1656, 1805-1812, 1813-1818, 1819-1824, 1825-1828.
46.P. 308, 310, 322, 511-512, 1801-1804, 1830, 1833, 1835, 1837.
47.P. 324-327.
48.P. 194-196.
49.P. 235-236, 238-241, 584-587, 612.
50.P. 4 van het beslagdossier.
51.P. 487.
52.P. 473-486.
53.P. 921, 1653, 1677.
54.P. 935-936, 943-944, 1631, 1653, 1753.
55.P. 921-922, 1679-1683 , 1712-1714.
56.P. 815, 819, 1789-1790.
57.Het proces-verbaal van de verklaring van de [medeverdachte 2] ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
58.P. 182, 191, 34-349, 669-673
59.P. 194.
60.P. 761-763.
61.P. 666.
62.P. 1318-1319.
63.Bijlage 1 bij repliek officier van justitie van 27 juni 2022.
64.P. 305, 497, 569-570, 667, 696-697, 698-699, 780-786.
65.P. 547, 1667.
66.P. 511.
67.P. 793.
68.P. 326.
69.P. 725.
70.P. 219, 226, 310, 502, 546-548.
71.P. 608-611.
72.P. 103-104.
73.P. 165-166.
74.P. 848-850.
75.P. 244-248, 288-291, 826.
76.P. 351-355.