ECLI:NL:RBDHA:2022:66

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Toelage Bezwarende Functie door politieambtenaar; geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de Korpschef van politie, verweerder, over de afwijzing van een aanvraag voor de Toelage Bezwarende Functie (TBF). Eiser, werkzaam als generalist intelligence, had zijn aanvraag voor de TBF over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2018 ingediend, met de stelling dat hij recht had op deze toelage op basis van een eerdere uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 21 november 2019. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar kan deze ook afwijzen als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Eiser had niet eerder bezwaar gemaakt tegen het ontbreken van de TBF op zijn loonstrook en was pas op de hoogte van de TBF na de invoering per 1 juli 2018. De rechtbank concludeert dat de uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit en dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de TBF niet met terugwerkende kracht aan eiser hoeft te worden toegekend en dat verweerder geen kosten hoeft te vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat de afwijzing van de aanvraag naar analogie van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht is, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de afwijzing evident onredelijk maken. Eiser heeft geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangedragen die de aanvraag opnieuw zouden rechtvaardigen, en de rechtbank ziet geen aanleiding om ambtshalve te oordelen dat verweerder onredelijk heeft gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Buvelot),
en

de Korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde
:mr. F.A.M. Bot).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor de Toelage Bezwarende Functie (TBF) van eiser afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is als generalist intelligence werkzaam bij de politie. Sinds 1 juli 2018 ontvangen alle medewerkers en generalisten intelligence de TBF. Eiser betoogt evenwel dat hij al vanaf 1 januari 2010 recht heeft op de TBF, op basis van een uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 21 november 2019. [1] Dat is de datum waarop de Regeling vaststelling Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie in werking is getreden. Daarom heeft hij bij verweerder een aanvraag voor de TBF over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2018 ingediend.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Daar zijn twee redenen voor.
De uitspraak van 21 november 2019 heeft volgens verweerder alleen betrekking op de medewerkers en generalisten intelligence die bezwaar hebben gemaakt en vervolgens beroep hebben ingesteld tegen het ontbreken van de TBF op de loonstrook van juni 2015. Aan deze groep is de TBF met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 toegekend. Eiser behoort hier niet toe omdat hij destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen het ontbreken van de TBF op de loonstrook, maar hierin heeft berust. Verweerder heeft de aanvraag van eiser naar analogie van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen onder verwijzing naar eerdere besluitvorming over de TBF, aangezien eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van juni 2015 heeft aangedragen.
Subsidiair stelt verweerder dat er sprake is van rechtsverwerking of verjaring, waardoor de aanspraak op de TBF van eiser niet meer in rechte afdwingbaar is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat verweerder de uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 21 november 2019 ook in zijn geval moet toepassen, omdat zijn situatie hetzelfde is als die van betrokkene in die zaak. Zijn aanvraag kan niet naar analogie van artikel 4:6 Awb afgewezen worden. Verweerder heeft in zijn geval nog niet eerder een besluit genomen over de TBF over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2018. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat hij in het niet ontvangen van de TBF heeft berust. Hij is pas bekend geraakt met de TBF toen deze per 1 juli 2018 aan alle medewerkers en generalisten intelligence werd toegekend. Daarvoor was hij niet op de hoogte van de TBF en daarom heeft hij ook niet eerder een aanvraag gedaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit.
5. Als het bestuursorgaan – overeenkomstige – toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. [2]
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de situatie van eiser gelijk is aan die van de betrokkene in de zaak waarin de hoogste ambtenarenrechter op 21 november 2019 uitspraak heeft gedaan. Eiser is evenwel, anders dan de betrokkene in die zaak, niet opgekomen tegen de loonstrook van juni 2015. Daarom was eiser op grond van artikel 4:6, eerste lid, Awb gehouden bij zijn aanvraag nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Dat verweerder in het geval van eiser nog niet eerder een afwijzend besluit heeft genomen met betrekking tot de TBF over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2018, maakt dat niet anders.
7. Op grond van vaste rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter vormt de inhoud van inmiddels tot stand gekomen rechtspraak op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten. [3] Dit betekent dat de uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 21 november 2019 niet aangemerkt kan worden als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, Awb. Verweerder was naar aanleiding van deze uitspraak dan ook niet gehouden de aanvraag van eiser inhoudelijk te beoordelen.
8. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, Awb. Dat eiser pas op de hoogte is geraakt van de TBF toen deze per 1 juli 2018 voor alle medewerkers en generalisten intelligence werd ingevoerd, kan, wat daar ook van zij, niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid aangemerkt worden.
9. De rechtbank ziet verder geen aanleiding ambtshalve te oordelen dat aanwending van de discretionaire bevoegdheid van artikel 4:6, tweede lid, Awb door verweerder evident onredelijk is. Van bijzondere omstandigheden die het bestreden besluit evident onredelijk maken is in dit geval niet gebleken.
10. Verweerder heeft de aanvraag van eiser naar analogie van artikel 4:6 Awb af mogen wijzen. Met de hoogste ambtenarenrechter [4] en de rechtbank Midden-Nederland [5] overweegt de rechtbank dat dit voor verweerder echter geen beletsel is om uit coulance ook jegens eiser uitvoering te geven aan de uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 21 november 2019. Verweerder is daar juridisch niet toe verplicht, maar het staat hem wel vrij dat te doen.
11. Nu verweerder de aanvraag van eiser naar analogie van artikel 4:6 Awb af heeft kunnen wijzen, behoeft de subsidiaire afwijzingsgrond dat er sprake zou zijn van rechtsverwerking of verjaring geen bespreking.
12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder de TBF niet met terugwerkende kracht aan eiser hoeft toe te kennen. Verweerder hoeft de kosten die eiser voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: relevante regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Eiser doet een beroep op de uitspaak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3826).
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 oktober 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2715).
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 29 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3811).
4.Uitspraak van de CRvB van 28 oktober 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2715).
5.Uitspraak van 16 september 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5469).