202204347/1/V2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 1 juli 2022 in zaak nr. NL22.5651 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 1 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken een besluit op de aanvraag te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.J. Riesebos, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Bij besluit van 20 juni 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag ingewilligd.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank in haar uitspraak ten onrechte geen rechterlijke dwangsom heeft verbonden aan iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft die uitspraak na te leven. Gelet op artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb moet de rechtbank dit namelijk wel doen als zij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaart en er nog geen besluit is bekendgemaakt. De Afdeling wijst in dit kader op haar uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, onder 5.5. 1.1. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten een dwangsom te verbinden aan haar uitspraak voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft die uitspraak na te leven.
3. De vreemdeling heeft hangende het hoger beroep opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Omdat de staatssecretaris in het besluit van 20 juni 2023 alsnog een besluit op de aanvraag heeft genomen, heeft de vreemdeling geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag en verklaart de Afdeling dat beroep niet-ontvankelijk.
4. De staatssecretaris is in het besluit van 20 juni 2023 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoetgekomen. Verder heeft de vreemdeling desgevraagd niet meegedeeld dat hij zich niet met dat besluit kan verenigen, zodat daartegen geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, en artikel 6:24 van de Awb is ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
5. De staatssecretaris moet de door de vreemdeling in hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de overweging van de rechtbank over de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 1 juli 2022 in zaak nr. NL22.5651, voor zover de rechtbank heeft nagelaten een dwangsom te verbinden aan haar uitspraak voor iedere dag dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke blijft de uitspraak na te leven;
III. bepaalt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag waarmee hij de in de uitspraak van de rechtbank genoemde termijn overschrijft, met een maximum van €7.500,00;
IV. verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023
936