ECLI:NL:RBDHA:2022:5928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van periodieken en herziening van besluiten in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de korpschef van politie over de toekenning van periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW). De eiser, een medewerker van de politie, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de korpschef dat zijn aanspraak op OVW-periodieken ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in 2021 OVW-periodieken had toegekend en nabetaald vanaf augustus 2020, maar dat de eiser met terugwerkende kracht vanaf 2012 aanspraak maakte op deze periodieken. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij het eerdere aanspraakbesluit niet had ontvangen, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het aanspraakbesluit in rechte vaststond en dat de weigering van de korpschef om terug te komen op het besluit niet onredelijk was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J.W. Stals),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Lammers).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser periodieken Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) toegekend en nabetaald vanaf augustus 2020.
Bij besluit van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 16 december 2014 heeft verweerder een besluit genomen over de eventuele aanspraak op OVW-periodieken en de nabetaling daarvan als gevolg van de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) per 1 januari 2012 (hierna: het aanspraakbesluit).
2. In de uitspraak van 20 augustus 2020 [1] heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een Medewerker Intelligence en de Generalist Intelligence via de ter dienste staande communicatiemiddelen – beeldscherm/computer – worden geconfronteerd met menselijk leed, waardoor aan deze functies ten onrechte minder dan 24 OVW-punten zijn toegekend. Een functie met 24 of meer punten wordt binnen de politie CAO bestempeld als een ‘frontliniefunctie’. Medewerkers die een dergelijke functie vervullen, hebben na het bereiken van het maximum salaris in hun schaal recht op OVW-periodieken in de naast-hogere schaal. Dat betekent dat het salaris nog een aantal jaar omhoog gaat tot aan het maximumsalaris in de schaal boven de officiële functieschaal.
3. Naar aanleiding van de uitspraak van 20 augustus 2020 van heeft verweerder aan eiser OVW-periodieken toegekend en nabetaald vanaf augustus 2020.
Wat is het standpunt van partijen in beroep?
4. Eiser voert aan dat hij met terugwerkende kracht vanaf 2012 recht heeft op OWV-periodieken. Volgens eiser heeft hij het aanspraakbesluit niet ontvangen, waardoor hij niet in staat was een rechtsmiddel in te dienen. Eiser was verder niet bekend met het feit dat een salarisstrook een besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
5. Verweerder voert aan dat hij het aanspraakbesluit naar alle medewerkers heeft verstuurd. Eiser heeft daartegen geen bezwaar gemaakt waardoor dit besluit in rechte vast is komen te staan. Volgens verweerder is er ook geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor een herziening en een ander standpunt dan in het aanspraakbesluit. Ook is de zaak niet dermate uitzonderlijk om uit coulance OVW-periodieken toe te kennen vanaf 16 december 2014.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd dat het besluit aan eiser is toegezonden. [2] Verweerder is niet gehouden om OVW-periodieken na te betalen vanaf 2014, ook niet uit coulance. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Dat het besluit niet terug te vinden is in het personeelsdossier van eiser toont niet aan dat het door eiser niet ontvangen is. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat er bij het invoeren van het digitale personeelsdossier een keuze gemaakt is om niet alle besluiten in te scannen. De keuze om de brief van 16 december 2014 niet in te scannen heeft verweerder consequent bij alle collega’s doorgevoerd. Hierin ziet de rechtbank geen grond voor redelijke twijfel.
7. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het aanspraakbesluit. Evenmin heeft eiser rechtsmiddelen ingesteld tegen zijn aanstellingsbesluit van 10 juni 2016, het omzettingsbesluit van 19 mei 2020 of zijn salarisspecificaties waaruit hij kon opmaken dat zijn functie geen aanspraak op OVW-periodieken gaf. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen sprake kan zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding aangezien eiser deze grond pas in beroep heeft aangevoerd. Uit het voorgaande volgt dat het aanspraakbesluit in rechte vaststaat.
8. Eisers bezwaar strekt ertoe dat hij verzoekt aan verweerder om terug te komen van het aanstellingsbesluit. De rechtbank oordeelt dat verweerder een dergelijk herzieningsverzoek onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft kunnen afwijzen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
9. De rechtbank acht de weigering om terug te komen van het aanspraakbesluit niet evident onredelijk. Verweerder heeft gemotiveerd dat als hij ervoor zou kiezen bij wijze van coulance tegemoet te komen, de vraag rijst waarom hij dat in dit geval wel doet waar hij dat in andere zaken waarin fouten zijn gemaakt – maar de betreffende besluiten onherroepelijk zijn geworden – niet zal doen. Verweerder stelt dat hij er dan rekening mee moet houden dat als nu coulance zou worden toegepast, in de toekomst kan worden gevraagd dat in andere zaken opnieuw te doen. Verweerder stelt dat niet goed uit te leggen is waarom het geval van de OVW-periodieken zo uitzonderlijk was dat een onverplichte toekenning wel gepast was en in andere (toekomstige) zaken niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), (ECLI:NL:CRVB:2020:1961).
2.Zie punt 4.4. van de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4206 en de uitspraken van rechtbank Den Haag van 8 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1854 en rechtbank Overijsel 10 mei 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1300.