ECLI:NL:RBOVE:2022:1300

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
21_1072
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW-periodieken) door de korpschef van politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de korpschef van politie. Eiseres had een herzieningsverzoek ingediend met betrekking tot de toekenning van Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) periodieken, die zij aanvankelijk had aangevraagd op 6 februari 2020. Het primaire besluit van 21 april 2021 kende haar OVW-periodieken toe vanaf de datum van haar verzoek, maar het bezwaar tegen dit besluit werd door de korpschef ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 4 juni 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij niet op de hoogte was van haar recht op OVW-periodieken en dat haar collega met een vergelijkbare functie wel een nabetaling had ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het besluit van 16 december 2014, waartegen eiseres geen bezwaar had gemaakt, in rechte vaststaat. De rechtbank concludeert dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van het besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij het beginsel van rechtszekerheid zwaarder liet wegen dan het gevoel van oneerlijkheid van eiseres.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het indienen van bezwaar en dat de nieuwe rechtspraak niet kan worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2020, waar eiseres naar verwees, werd niet als voldoende beschouwd om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank heeft de beslissing van de korpschef om het herzieningsverzoek af te wijzen, bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1072

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2021 (het primaire besluit) met bijbehorende salarisspecificatie heeft verweerder eiseres periodieken Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) toegekend vanaf de datum van haar verzoek van 6 februari 2020.
Bij besluit van 4 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft verweer gevoerd.
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde L. Lammers.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 6 februari 2020 heeft eiseres aan verweerder verzocht om terug te komen van
het besluit van 16 december 2014 dat gaat over aanspraken op periodieken Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW-periodieken) en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het LFNP per 1 januari 2012. Tevens heeft eiseres verzocht
om een duuraanspraak betreffende de OVW-periodieken.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van
16 december 2014 zodat dit besluit in rechte vast staat. Volgens verweerder is er geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor een herziening en een ander standpunt dan in het besluit van 16 december 2014.
Naar aanleiding van het verzoek duuraanspraak heeft verweerder besloten dat eiseres
per februari 2020 aanspraak maakt op OVW-periodieken als ware aan haar functie 24 of meer OVW-punten toegekend. Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt en verklaart het bezwaar van eiseres ongegrond.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2020 met zaaknummer 19/139, is achteraf gebleken dat eiseres recht heeft op OVW-periodieken.
Zij vindt dat die uitspraak ook met terugwerkende kracht voor haar moet gelden.
Zij bestrijdt niet dat zij het besluit van 16 december 2014 heeft ontvangen, maar haar kan
niet worden verweten dat zij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt omdat zij toen geen weet had van OVW-periodieken. Zij heeft verder gewezen op een regel uit het overgangs-besluit LFNP van 16 december 2013. Zij vindt het schrijnend dat haar huidige collega met exact dezelfde functie wél een nabetaling met terugwerkende kracht heeft ontvangen.
Wat is het oordeel van de rechter?
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het herzieningsverzoek heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De rechtbank moet dan eerst beoordelen of het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat.
In het besluit van 16 december 2014 staat duidelijk vermeld dat als eiseres geen nabetaling heeft ontvangen, zij geen aanspraak heeft op OVW-periodieken. Tevens staat er duidelijk dat als zij het hiermee niet eens is, zij hiertegen bezwaar kan indienen. Eiseres is dus gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken. Zij heeft van die mogelijkheid geen
gebruik gemaakt. Evenmin heeft zij bezwaar gemaakt tegen haar aanstellingsbesluit van
10 juni 2016 met bijgesloten brochure, tegen het omzettingsbesluit van 29 augustus 2019
of haar salarisspecificaties waaruit zij kon opmaken dat haar functie geen aanspraak
gaf op OVW-periodieken.
5. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat. Het herzieningsverzoek van eiseres van 6 februari 2020 strekt ertoe dat zij aan verweerder verzoekt om terug te komen van dat besluit. Een herzieningsverzoek dient hetzelfde te worden beoordeeld als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
De rechtbank oordeelt dat verweerder het herzieningsverzoek onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft kunnen afwijzen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde uitspraak van 20 augustus 2020 waarin de hoogste bestuursrechter oordeelde dat aan de functies generalist en medewerker Intelligence ten onrechte minder
dan 24 OVW-punten zijn toegekend, niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Nieuwe rechtspraak is immers geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Verweerder hoefde in deze uitspraak dan ook geen aanleiding te zien het besluit van 16 december 2014 te herzien.
6. Ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan de bestuursrechter aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.Vereist is dat wat eiseres heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn.
Gelet op wat eiseres heeft aangevoerd is van een dergelijk uitzonderlijk geval geen sprake. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiseres vanaf 6 februari 2020 aanspraak maakt op OVW-periodieken. Dat zij een groot gevoel van oneerlijkheid ervaart, maakt naar
het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Het beginsel
van rechtszekerheid weegt in dit geval volgens de rechtbank zwaarder.
7. De rechtbank volgt verweerder dat inherent aan het instellen of bezwaar en beroep is,
dat vooraf de uitkomst hiervan niet bekend is. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de belanghebbende om (eventueel samen met een met een belangenbehartiger) hierover een inschatting en een keuze te maken. Aangezien duidelijk was dat geen aanspraak gemaakt werd op OVW-periodieken, had eiseres zelf het initiatief kunnen nemen om dit te bespreken met collega’s (die destijds wel bezwaar maakten) of zich kunnen laten informeren door een belangenbehartiger. Door dit niet te doen heeft eiseres berust in het feit dat haar geen OVW-periodieken zijn toegekend en (na)betaald. Er is geen strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat degenen die destijds wél bezwaar hebben gemaakt en niet hebben berust dat hen
geen OVW-periodieken zijn toegekend en (na)betaald, zich met het instellen van bezwaar en beroep juist in een andere situatie hebben gebracht. Zij hebben ervoor gezorgd dat hun aanspraken nog niet onherroepelijk waren vastgesteld.
8. De rechtbank volgt verweerder in het verweer dat de door eiseres genoemde regel uit het overgangsbesluit LFNP van 16 december 2013 niet van toepassing is
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.