ECLI:NL:RBDHA:2022:551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
20/1066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Ioaw-uitkering wegens niet duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 67-jarige alleenstaande vrouw, en het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. Eiseres ontving sinds 10 februari 2016 een uitkering op grond van de Ioaw, maar deze werd door verweerder met ingang van 3 mei 2019 ingetrokken en er werd een bedrag van € 680,75 netto teruggevorderd. Verweerder stelde dat eiseres niet langer duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, terwijl eiseres dit betwistte. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 15 januari 2020 en herstelde de situatie door het primair besluit van 20 juni 2019 te herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.496,- werden vastgesteld. Eiseres had ook recht op vergoeding van het griffierecht van € 48,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1066

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder

(gemachtigde: P. Kruijk).

Procesverloop

In het besluit van 20 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) met ingang van 3 mei 2019 ingetrokken en van haar een bedrag van € 680,75 netto teruggevorderd.
In het besluit van 15 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard, de grondslag van het primair besluit aangepast en de motivering verbeterd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, heeft deelgenomen aan de zitting. De gemachtigde van verweerder heeft via een telefoonverbinding deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiseres is een 67-jarige alleenstaande vrouw. Zij ontvangt sinds 10 februari 2016 een uitkering op grond van de Ioaw, naar de norm voor een alleenstaande. Eiseres werkt parttime als zelfstandig schoonheidsspecialiste vanuit haar onderneming " [onderneming] " op de [markt] in [plaats 1] . Verweerder brengt maandelijks € 100,- aan inkomsten op haar uitkering in mindering. Daarnaast werkt eiseres als vrijwilliger bij de Kringloopwinkel. Eiseres woont al sinds 2 september 1996 aan de [adres] [huisnummer] te [plaats 2] . Zij is van tafel en bed gescheiden van haar echtgenoot dhr. [A] Deze woont sinds 20 augustus 2004 in [plaats 3] . Eiseres is eigenaar van een personenauto (Mitsubishi Space Star). In opdracht van de Programmaleider Werk, Participatie en Inkoop van [plaats 2] , heeft verweerder vanaf 12 februari 2019 de recht- en doelmatigheid van de aan eiseres verstrekte Ioaw-uitkering laten onderzoeken. Er heeft in dat verband dossieronderzoek plaatsgevonden en er zijn in de periode van 3 mei 2019 tot en met 7 juni 2019 waarnemingen verricht in de nabijheid van het woonadres van eiseres en dat van haar ex-partner. Daarnaast is er met eiseres in het kader van het bijzonder onderzoek op 7 juni 2019 een gesprek gevoerd. Van dit gesprek is verslag opgemaakt. Eiseres heeft geweigerd dat gespreksverslag te ondertekenen. De resultaten van het bijzonder onderzoek zijn voor verweerder aanleiding geweest om het recht op Ioaw van eiseres met ingang van 3 mei 2019 in te trekken en van haar een bedrag van € 680,75 terug te vorderen, op de grond dat zij vanaf genoemde datum niet langer haar hoofdverblijf heeft binnen de gemeente [gemeenteplaats] en daarnaast dat niet langer sprake is van duurzaam gescheiden leven. Dit besluit heeft verweerder na heroverweging gehandhaafd, zij het met aanpassing van de grondslag en verbetering van de motivering.
2. Verweerder heeft na heroverweging in bezwaar het standpunt ingenomen dat eiseres in de periode vanaf 3 mei 2019 niet langer duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot.
3. Eiseres is van mening dat verweerder dat ten onrechte heeft aangenomen. Zij zegt haar leven te leven als ware zij gescheiden en dat dit als bestendig is bedoeld. Zij had in de bewuste periode weliswaar wat meer contact met haar ex-partner, maar zij betwist verweerders standpunt dat de aanleiding van de toename daarin niet van belang zou zijn. Zij verwijst daartoe naar de in voetnoot 1 genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Eiseres vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er in haar geval geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Ook ontbreekt een belangenafweging. Het verslag van het gesprek dat zij op 7 juni 2019 met de onderzoekers van verweerder heeft gehad, geeft de inhoud van dat gesprek niet juist weer, aldus eiseres. Eiseres heeft in dat gesprek gesteld dat zij haar auto aan haar ex-partner heeft uitgeleend, omdat deze ziek is. Zij zegt tijdens zijn ziekte alleen in de weekenden contact met hem te hebben gehad. Afgezien van die keren dat de kleinkinderen ziek waren, zag zij haar ex-partner alleen op hun verjaardagen. Volgens het gespreksverslag zou het verslag op enige onderdelen zijn aangepast. Het verslag vermeldt echter niet welke onderdelen dat zijn geweest. Eiseres heeft op 23 juni 2019 een klacht ingediend over de eenzijdige en misleidende manier waarop het gesprek heeft plaatsgevonden. In de aanvullende gronden heeft eiseres gemotiveerd toegelicht waarom zij vindt dat haar verklaring onjuist is weergegeven. Daarnaast legt zij aan de hand van verklaringen van haar kinderen uit hoe het contact met (en de verzorging van) haar ex-partner tijdens diens ziekte (prostaatkanker) is geweest.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
4.1 Een besluit tot intrekking en terugvordering is een belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [2] De te beoordelen periode daarbij is in dit geval die van 3 mei 2019 tot en met 20 juni 2019, nu verweerder de intrekking niet heeft beperkt tot een afgesloten tijdvak. [3] 4.2 De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat er in de situatie van eiseres vanaf 3 mei 2019 niet langer sprake was van duurzaam gescheiden leven.
4.3 Als echtgenoot wordt aangemerkt degene die niet duurzaam gescheiden leeft van de werkloze werknemer met wie hij gehuwd is. Dat staat in artikel 3, tweede lid, onder a, van de Ioaw.
4.4 Echtgenoten leven pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden. [4] 4.5 Vast staat dat eiseres van tafel en bed is gescheiden van haar echtgenoot en dat deze in 2004 vanuit [plaats 2] naar [plaats 3] is vertrokken. Evenmin weersproken is dat eiseres gedurende de ziekte van haar ex-partner als mantelzorger voor hem heeft gezorgd en uit dien hoofde contact met hem had. Dit gegeven is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende voor de conclusie dat zij in die periode niet langer duurzaam gescheiden van hem leefde.
4.6 De rechtbank stelt vast dat het onderzoek dat verweerder heeft laten uitvoeren niet was gericht op het vinden van aanwijzingen dat er niet langer sprake was van duurzaam gescheiden leven tussen eiseres en haar echtgenoot. Het onderzoek was er volledig op gericht om aannemelijk te maken dat eiseres ten tijde van belang een gezamenlijk hoofdverblijf met haar echtgenoot had buiten de gemeente Waddinxveen. Verweerder heeft het standpunt dat daarvan sprake was na heroverweging in bezwaar verlaten. In plaats daarvan berust het bestreden besluit op verweerders standpunt dat er niet langer sprake was van duurzaam gescheiden leven tussen eiseres en haar echtgenoot. Voor dat standpunt is, zoals hiervoor vastgesteld, in het onderzoek echter geen aanknopingspunt te vinden.
4.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit van 15 januari 2020 berust op een ondeugdelijke grondslag en dat het dient te worden vernietigd.
5. Het beroep is dus gegrond. Met het oog op een finale beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primair besluit van 20 juni 2019 te herroepen. Daarbij is voor de rechtbank van belang dat verweerder vrij kort na het nemen van het intrekkingsbesluit van 20 juni 2019, bij besluit van 29 juli 2019 eiseres alweer een Ioaw uitkering naar de alleenstaandennorm heeft toegekend. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat de situatie van eiseres in de periode voor de hernieuwde toekenning wezenlijk anders is geweest dan daarna.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 januari 2020 en herroept, zelf in de zaak voorziend, het primair besluit van 20 juni 2019;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 48,-, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2022.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak mee te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2019; ECLI:NL:CRVB:2019:877
2.zie de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1418
3.zie de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:2515
4.zie de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1857