In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijzondere bijstand voor osteopathiekosten had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiseres had op 5 maart 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van osteopathie, maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen. Verweerder stelde dat de kosten van osteopathie niet vergoed worden vanuit het basispakket van de zorgverzekering en dat er geen dringende redenen waren om af te wijken van deze regel. Eiseres voerde aan dat osteopathie de enige passende behandeling voor haar was en dat er sprake was van een acute noodsituatie, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat het achterwege blijven van osteopathie zou leiden tot een levensbedreigende situatie of blijvend letsel.
De rechtbank overwoog dat de wetgever bewust heeft gekozen om osteopathie niet te vergoeden en dat er geen zeer dringende redenen waren om de kosten toch te vergoeden. De rechtbank volgde het advies van de arts van Treve Advies, die had geconcludeerd dat er ook andere behandelingen mogelijk waren die vergoed werden. Eiseres had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij in een andere gemeente wel bijzondere bijstand had gekregen voor osteopathiekosten, maar de rechtbank oordeelde dat de decentralisatie van de uitvoering van de Participatiewet ruimte biedt voor verschillende uitvoeringen door gemeenten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.