In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 mei 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, die van Somalische nationaliteit is, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er niet ambtshalve was getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser stelde dat hij recht had op verblijf in Nederland op basis van het arrest Chavez-Vilchez, dat betrekking heeft op de rechten van vreemdelingen met een minderjarig kind dat de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsrecht op basis van artikel 8 EVRM, zonder dit ambtshalve te toetsen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de ambtshalve toetsing aan artikel 8 EVRM in acht moet worden genomen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 181,-.