ECLI:NL:RVS:2021:2534

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
202000162/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag was op 12 november 2018 door de staatssecretaris afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond op 13 mei 2019.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de rechtsvraag over de bewijslastverdeling bij verblijfsrecht in een andere lidstaat behandeld. De Afdeling oordeelde dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat zijn verblijfsrecht in een andere lidstaat niet meer bestaat. De rechtbank had ten onrechte de staatssecretaris opgedragen nader onderzoek te doen naar het verblijfsrecht van de vreemdeling in Spanje.

Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 15 november 2021.

Uitspraak

202000162/1/V3.
Datum uitspraak: 15 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2019 in zaak nr. 19/3843 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de toepassing van het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354, en de bewijslastverdeling bij een verblijfsrecht in een andere lidstaat heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat als de vreemdeling betoogt dat het verblijfsrecht in een andere lidstaat niet meer bestaat of dat de burger van de Unie daar niet kan verblijven, het in eerste instantie aan de vreemdeling is om dat aannemelijk te maken. De rechtbank heeft daarom de staatssecretaris ten onrechte opgedragen nader onderzoek te doen of het verblijfsrecht van de vreemdeling in Spanje nog bestaat.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de overige door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden en om verlies van instantie te voorkomen, wijst de Afdeling de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2019 in zaak nr. 19/3843;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, mr. C.J. Borman en
mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verweij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021
722