ECLI:NL:RBDHA:2023:9700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.3772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende zorg- en opvoedtaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Surinaamse man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiser had op 19 november 2021 een aanvraag ingediend met als doel verblijf als verzorgende ouder van zijn twee Nederlandse dochters. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. Eiser had eerder ook al aanvragen gedaan die waren afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor zijn kinderen verrichtte.

De rechtbank behandelde het beroep op 1 juni 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de belangen van de kinderen voorop moeten staan, maar dat eiser niet had aangetoond dat er een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie bestond tussen hem en zijn kinderen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had afgezien van een hoorplicht, omdat eiser in zijn bezwaar niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3772
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.R. Freijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 november 2021 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER met als doel ‘verblijf als verzorgende ouder van een Nederlands kind’ afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.17825, op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht. De rechtbank ziet op basis van de door eiser verstrekte gegevens aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
2. Eiser heeft de Surinaamse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1978. Eiser heeft op 19 november 2021 onderhavige aanvraag ingediend. Hij wil verblijf bij zijn twee dochters die de Nederlandse nationaliteit hebben. Dochter [dochter 1] is geboren op [geboortedatum 2] 2018 en dochter [dochter 2] is geboren op [geboortedatum 3] 2020. De dochters van eiser wonen in een pleeggezin.
3. Eiser heeft eerder, op 21 maart 2018, een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER gedaan met als doel ‘verblijf als verzorgende ouder van een Nederlands kind’. Deze aanvraag is afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 april 2020 is het beroep van eiser tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard.1 Het hoger beroep van eiser is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 24 juni 2020 ongegrond verklaard. Op 7 mei 2020 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitaire gronden’ ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 13 september 2021 is het beroep van eiser tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard.2 Het hoger beroep van eiser is door de ABRvS op 4 november 2021 ongegrond verklaard.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens verweerder is geen sprake van nieuw gebleken feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot heroverweging van het eerdere besluit. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijke zorgtaken voor zijn kinderen verricht en dat tussen hem en de kinderen een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat de kinderen gedwongen zouden worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd. Volgens verweerder hoeft niet getoetst te worden aan artikel 8 van het EVRM.3 Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat terecht van horen is afgezien.
5. Eiser voert in beroep aan dat de belangen van de kinderen voorop gesteld moeten worden en dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden. Verder stelt eiser dat er in deze procedure ten onrechte niet is getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Eiser wijst hierbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 20 mei 2022.4 Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord.
6. Als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
7. Voor een geslaagd beroep op het arrest Chavez-Vilchez 5 is vereist dat het familielid meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht voor het kind. Als dat familielid slechts zorg- en opvoedtaken met een marginaal karakter verricht, of alleen omgang heeft met dat kind, dan bestaat geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding en loopt dat kind door weigering van verblijf aan dat familielid niet het risico feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten.6
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5 ECLI:EU:C:2017:354.
6 Zie de uitspraak van de ABRvS van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1235).
8. De rechtbank oordeelt dat eiser in deze procedure niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke, meer dan marginale, zorg- en opvoedtaken verricht voor zijn kinderen en dat in zoverre sprake is van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie. Uit de stukken blijkt dat de kinderen in een pleeggezin wonen. Uit de verklaring van Enver van 2 juni 2020 blijkt dat er in de periode van mei 2021 tot mei 2022 zeven bezoeken zijn geweest tussen eiser en [dochter 1] . Ook blijkt uit deze verklaring dat de bezoeken met [dochter 2] goed gaan. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit de precieze omgang met dochter [dochter 2] blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
9. In de vorige procedure is in rechte komen vast te staan dat verweerder terecht niet heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder motiveert in het bestreden besluit dat een toetsing aan artikel 8 van het EVRM een ander toetsingskader kent en een ander aanvullend grondig onderzoek en een andere specifieke deskundigheid vergt. Door het uitvoeren van een bijkomende toets aan artikel 8 van het EVRM wordt de procedure voor het vaststellen van een Chavez-verblijfsrecht voor verweerder veel bewerkelijker en vergt deze meer tijd en capaciteit. Daar is de huidige procedure niet op ingericht en dit is naar de huidige stand van de procespraktijk niet meer in verhouding tot de voor deze procedure betaalde leges. Indien eiser zijn aanspraak op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, dient hij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen volgens verweerder. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid van artikel 3.6b aanhef en onder c, van het Vb om ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM.
10. Over het beroep op de hoorplicht overweegt de rechtbank het volgende. Uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord. Het is aan een vreemdeling om in bezwaar concreet toe te lichten waarom hij zich niet kan verenigen met het primaire besluit. De rechtbank oordeelt dat eisers bezwaar zich richt tegen de afwijzing van een herhaalde aanvraag. Eiser heeft in bezwaar niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Hij heeft hiertoe ook niet de gevraagde documenten overgelegd. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder van horen heeft mogen afzien.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.