17.2.De rechtbank volgt verweerder in de overweging dat de andere landen die zijn benoemd in het bestreden besluit, waarnaar eiser mogelijk kan vertrekken, moeten worden opgevat als een bevestiging van de wettelijke vertrekplicht van de vreemdeling en niet als een vermelding van landen van terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling van 10 november 2021.
Eisers beroepsgronden slagen niet.
Inreisverbod voor de duur van tien jaar
Standpunt verweerder
18. Verweerder legt aan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar op en legt hieraan ten grondslag dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.Vanwege het belang van bescherming van de openbare orde, vindt verweerder het onder die omstandigheden ook niet onredelijk van eiser te verwachten dat hij het gezinsleven buiten de Europese Unie of op afstand voortzet en privéleven buiten de Europese Unie opnieuw opbouwt. Het opleggen van een inreisverbod acht verweerder in eisers geval niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, waartoe verweerder verwijst naar de in dat verband verrichte belangenafweging. Ook om andere redenen ziet verweerder in het opleggen van een inreisverbod voor de duur van tien jaar, gelet op het doel daarvan en de omstandigheden die zich hier voordoen, geen onevenredigheid. Omdat verweerder niet is gebleken van redenen om af te zien van het opleggen van een inreisverbod, of een inreisverbod voor een kortere duur op te leggen, legt verweerder het inreisverbod op voor de duur van tien jaar.
19. Eiser betoogt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het verlengen van zijn asielvergunning en bovendien dat het aan het inreisverbod ten grondslag liggende terugkeerbesluit geen stand kan houden, zodat hem alleen daarom al geen inreisverbod kan worden opgelegd. Daar waar verweerder overweegt dat het opleggen van het inreisverbod niet onevenredig is omdat eiser voldoet aan het unierechtelijk openbare orde-criterium, bestrijdt eiser dat hiervan sprake is en vindt hij bovendien dat zijn individuele omstandigheden hierbij onvoldoende zijn betrokken. Zo is een enkele strafrechtelijke veroordeling volgens hem onvoldoende om tot oplegging van een inreisverbod voor de duur van tien jaar te kunnen overgaan en moet hierbij ook de onderbouwde positieve gedragsverandering worden betrokken. Verder voert eiser aan dat verweerder bij de conclusie dat, gelet op het strafblad van eiser, het niet onredelijk is van hem te verwachten dat hij zijn gezinsleven ergens anders of op afstand voortzet en zijn privéleven ergens anders opnieuw opbouwt, ten onrechte niet in acht neemt dat het gaat om één gebeurtenis waarbij eiser strafbare feiten heeft gepleegd en waarvoor hij al is gestraft.
Op de zitting heeft eiser hier nog aan toegevoegd dat het wringt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden opgeschort, maar dat dan wel een inreisverbod wordt opgelegd. Dit betekent dat eiser illegaal en strafbaar in Nederland zal zijn, maar hij niet kan terugkeren. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende beoordeeld of het opleggen van een inreisverbod in dit geval, gelet op de gevolgen daarvan voor eiser en zijn kinderen, evenredig is.
20. Gelet op wat de rechtbank in deze uitspraak eerder heeft geoordeeld, kan eisers betoog dat niet wordt voldaan aan het unierechtelijk openbare orde-criterium (zie overweging 6.2), dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het verlengen van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie overweging 6.3), en dat het terugkeerbesluit geen stand kan houden (zie overweging 12.3) en hem daarom geen inreisverbod voor de duur van tien jaar kan worden opgelegd, niet slagen.
Voor het overige begrijpt de rechtbank eisers betoog zo, dat het opleggen van een inreisverbod voor de duur van tien jaar niet evenredig is gelet op de gevolgen daarvan voor eiser en zijn kinderen, althans dat verweerder dit onvoldoende heeft beoordeeld. Dit betoog kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet slagen. Verweerder heeft ook bij de oplegging van het inreisverbod blijk gegeven van een toets aan het evenredigheidsbeginsel en in zijn afwegingen bij het opleggen van een inreisverbod en de duur daarvan, kenbaar rekening gehouden met omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht. Daarbij mocht verweerder verwijzen naar de belangenafweging die hij in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verricht bij de beoordeling van de intrekking van eisers asielvergunning. Met inachtneming van de nadelige gevolgen die dit voor eiser heeft, stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat ook het inreisverbod de toets aan het evenredigheidsbeginsel kan doorstaan.
Eisers beroepsgronden slagen niet.
Verwijzing naar wat eerder in de procedure is ingebracht
21. Eiser heeft verder verzocht dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat verweerder hier in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op is ingegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
22. De rechtbank komt in deze zaak tot de conclusie dat verweerder terecht is overgegaan tot zowel het intrekken van eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als het niet verlengen van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning, dat het intrekken van eisers verblijfsvergunning en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van tien jaar niet in strijd is met het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor eisers gezins- en privéleven, dat tegen eiser een terugkeerbesluit kon worden uitgevaardigd waarbij hem de vertrektermijn kon worden onthouden en dat hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar kon worden opgelegd. Verweerder heeft verder niet ten onrechte geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de gevolgen van de intrekking van eisers verblijfsvergunning en het opleggen van een zwaar inreisverbod, niet in redelijke verhouding staan tot het doel daarvan, namelijk de bescherming van de openbare orde.
23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk heeft en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.