5.3Opgave van bewijsmiddelen en aanvullende bewijsoverwegingen
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de grotendeels bekennende verklaring van de verdachte en het slechts partiële (juridische) vrijspraakverweer van de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan worden volstaan. De rechtbank heeft aanvullende bewijsoverwegingen opgenomen over de ten laste gelegde periode (alle feiten) en over de in- en uitvoer van cocaïne (feit 3).
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal in het onderzoek Abrikoos met het onderzoeksnummer DHRAA20042, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 432 (voorgeleidings-dossier), 1 t/m 94 (raadkamerdossier), 1 t/m 388 (pro forma dossier I), 1 t/m 135 (pro forma dossier II) en 1 t/m 3 (los proces-verbaal AMB 213 PVB Periode actief Sky-ID’s [verdachte] )).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 april 2022;
2. het proces-verbaal ter beschikking stellen Argus data, opgemaakt op 5 oktober 2021 (p. 344-349 van het voorgeleidingsdossier).
Ten aanzien van feit 2 en 3:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 april 2022;
2. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 september 2021 (p. 202-216 van het voorgeleidingsdossier);
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 maart 2022 (p. 35-44 pro forma dossier II);
4. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 februari 2022 (p. 45-63 pro forma dossier II);
Aanvullende bewijsoverweging alle feiten (de ten laste gelegde pleegperiode)
De raadsvrouw heeft betoogd dat de ten laste gelegde pleegperiode niet geheel bewezen kan worden en dat enkel een bewezenverklaring kan volgen voor de periode van 19 oktober 2019 tot en met 20 februari 2021.
Bij het bepalen van de periode waarin de feiten zijn gepleegd heeft de rechtbank gekeken naar de periode waarin de encryptie-telefoons van de verdachte bij hem in gebruik zijn geweest. De rechtbank kent in dit verband doorslaggevende betekenis toe aan objectieve informatie over dat gebruik. Die informatie is opgenomen in dossierstuk AMB 2013 (los aan het strafdossier toegevoegd). Daarin staat – uitgaande van de eerste en laatste chat per gebruikt account – het volgende:
[Sky-ID]
Eerste chat 19 oktober 2019
Laatste chat 1 november 2019
[Sky-ID]
Eerste chat 30 januari 2020
Laatste chat 5 juni 2020
[Sky-ID]
Eerste chat 3 juni 2020
Laatste chat 8 maart 2021
Van het account [Sky-ID] kan de rechtbank op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte ook dit account daadwerkelijk heeft gebruikt. De rechtbank zal dit account dan ook buiten beschouwing laten.
Op basis van de hierboven weergegeven chatgeschiedenis acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode 19 oktober 2019 tot en met 8 maart 2021 gebruikt heeft gemaakt van één of meer accounts. De rechtbank heeft geen enkele reden gevonden om de ten laste gelegde periode te verkorten tot 20 februari 2021, zoals de verdediging heeft bepleit. Het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting bieden hiervoor simpelweg onvoldoende objectief bewijs.
De rechtbank concludeert dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde pleegperiode moet worden verkort, in die zin dat de periode zich beperkt van 19 oktober 2019 tot en met 8 maart 2021.
Aanvullende bewijsoverweging feit 3 (voorbereiding in- en uitvoer van cocaïne)
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting geen bewijs bevatten voor het onder feit 3 bij het eerste en tweede gedachtestreepje ten laste gelegde. Het gaat hier om voorbereidingshandelingen voor internationale in- en uitvoer van harddrugs. De – zeer beperkte hoeveelheid – chats die hierover in het dossier zitten, passen niet in het beeld dat naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier naar voren komt van de verdachte: het voor een oude jeugdvriend bezig houden met het aannemen, opslaan en doorgeven van tasjes met kilo’s cocaïne.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 3 ten laste gelegde eerste twee gedachtestreepjes. De overige gedachtestreepjes acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.