ECLI:NL:RBDHA:2022:4235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van besluit inzake Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden door politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot herziening van een eerder besluit van de korpschef van de Politie. Eiseres, een politieambtenaar, had een verzoek ingediend om terug te komen van een besluit van 16 december 2014, waarin haar aanspraak op Onvermijdelijk Verzwarende Omstandigheden (OVW-periodieken) werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat, omdat eiseres daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, aangezien zij destijds nog niet in dienst was. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van het besluit. Eiseres had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen andere besluiten die haar aanspraak op OVW-periodieken hadden kunnen beïnvloeden, maar heeft dit niet gedaan.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2020, waarin werd geoordeeld dat aan functies als generalist en medewerker Intelligence ten onrechte minder dan 24 OVW-punten zijn toegekend, niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder op goede gronden het herzieningsverzoek heeft afgewezen. Eiseres heeft geen objectieve rechtvaardiging kunnen aanvoeren voor een andere behandeling dan andere medewerkers die wel aanspraak hebben gemaakt op OVW-periodieken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5262

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

de korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: L. Lammers en mr. M. Azmi).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek tot herziening van eiseres van het besluit van 16 december 2014 afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2022.
Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 6 februari 2020 heeft mr. [A] ([A]) voor een groep medewerkers, waaronder eiseres, aan verweerder verzocht om terug te komen van de besluiten van 16 december 2014 (herzieningsverzoek). De besluiten van 16 december 2014 gaan over de eventuele aanspraken op periodieken Onvermijdelijk Verzwarende Omstandigheden (OVWperiodieken) en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het LFNP per 1 januari 2012. In deze brief heeft [A] met betrekking tot de aanspraak op OVWperiodieken voor deze groep medewerkers ook een ‘aanvraag toekenning duuraanspraak’ (verzoek duuraanspraak) gedaan.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 december 2014 zodat dit besluit in rechte vast staat. Volgens verweerder is er geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor een herziening en een ander standpunt dan in het besluit van 16 december 2014.
Naar aanleiding van het verzoek duuraanspraak heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 6 februari 2020 aanspraak maakt op OVWperiodieken als ware aan haar functie 24 of meer OVW-punten toegekend. Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt en verklaart het bezwaar van eiseres ongegrond.
Wat vindt eiseres in beroep?
3 De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2020 [1] is niet alleen van toepassing op medewerkers die bezwaar en beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 16 december 2014. Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat alle medewerkers en generalisten intelligence minstens 24 OVW punten toegekend moet worden. Verweerder erkent dat er fouten zijn gemaakt dus dient ze verplicht te herstellen.
Omdat eiseres pas in augustus 2017 in dienst is getreden heeft zij het besluit van
16 december 2014 nooit ontvangen. Ze kon er dan ook geen bezwaar tegen maken. Verweerder verwacht ten onrechte van eiseres dat zij tegen de aanstellingsbesluiten uit 2017 en 2018 en het omzettingsbesluit uit 2019 bezwaar had moeten maken. Deze besluiten zien immers niet op toekenning van OVWpunten.
Verweerder dient de voornoemde uitspraak van de hoogste bestuursrechter na te leven en gelijke gevallen gelijk te behandelen. Er bestaat geen objectieve rechtvaardiging om eiseres anders te behandelen.
Wat is het oordeel van de rechter?
4 De rechtbank beoordeelt of verweerder het herzieningsverzoek op goede gronden heeft afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat. Eiseres kon hier immers geen rechtsmiddel tegen instellen aangezien zij destijds nog niet in dienst was. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank vervolgens terecht op gewezen dat eiseres ook niet via een andere weg is opgekomen tegen het feit dat aan haar geen OVWperiodieken werden toegekend. Dat had eiseres kunnen doen door bezwaar te maken tegen haar aanstellingsbesluiten uit 2017 en 2018, het omzettingsbesluit uit 2019 en de loonstroken van eiseres. Dat deze besluiten niet de OVWperiodieken als onderwerp hebben doet er niet aan af dat het eiseres door deze besluiten wel duidelijk had kunnen zijn dat zij geen aanspraak maakte op OVWperiodieken. Het stond eiseres vrij om dit via een bezwaarprocedure aan te kaarten.
5. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat. Het herzieningsverzoek van eiseres van 6 februari 2020 strekt ertoe dat verweerder terugkomt van dat besluit. Een herzieningsverzoek dient hetzelfde te worden beoordeeld als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder het herzieningsverzoek op goede gronden onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het standpunt van eiseres, is het bestuursrecht op dit soort punten nu eenmaal formeel van aard. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de voornoemde uitspraak van 20 augustus 2020 waarin de hoogste bestuursrechter oordeelde dat aan de functies generalist en medewerker Intelligence ten onrechte minder dan 24 OVW-punten zijn toegekend niet als nieuwe feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Nieuwe rechtspraak is immers geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. [2] Verweerder hoefde in deze uitspraak dan ook geen aanleiding te zien het besluit van 16 december 2014 te herzien. Wel heeft verweerder van zijn fouten geleerd door sinds de voornoemde uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 20 augustus 2020 wel OVWperiodieken toe te kennen aan alle medewerkers en generalisten intelligence.
7. De beroepsgrond, dat er geen geobjectiveerd onderscheid te maken is tussen eiseres en de medewerkers die wel met terugwerkende kracht de OVWperiodieken krijgen, slaagt niet. Het onderscheid bestaat er immers in dat er wel of geen rechtsmiddel is aangewend tegen het niet toekennen van de OVWperiodieken. Het betoog van eiseres ter zitting dat de collega’s die wel bij deze procedure betrokken waren, dat gedaan hebben namens alle collega’s, blijkt niet uit de voornoemde uitspraak van 20 augustus 2020.
8. Ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [3] Bij deze beoordeling ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. Vereist is dat wat eiseres heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [4] Gelet op wat eiseres heeft aangevoerd is van een dergelijk uitzonderlijk geval geen sprake. Daarbij is van belang dat eiseres vanaf 6 februari 2020 aanspraak maakt op OVWperiodieken als ware aan haar functie 24 of meer OVW-punten toegekend.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1961.
2.Zie punt 4.8 van de uitspraak van de CRvB van 17 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2204.
3.Zie punt 4.2 van de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1317.
4.Zie punt 4.4 en 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.