Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,
het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1.2 Eiser is door verweerder ingevolge de Zvw als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft daarom met toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) en vanaf 1 mei 2010 met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in zijn (toenmalige) woonland België, ten laste van pensioenland Nederland. Voor dit recht op zorg stelt verweerder dat eiser op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage is verschuldigd (buitenlandbijdrage) die wordt ingehouden op zijn pensioen.
1.3 In het primaire besluit heeft verweerder de voorlopige jaarafrekening 2017 op grond van de Zvw vastgesteld en de buitenlandbijdrage over dat jaar bepaald op € 1.446,41.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser als verdragsgerechtigde ingevolge artikel 69 van de Zvw een buitenlandbijdrage is verschuldigd.
3. Eiser is het niet met verweerder eens. Wat hij in beroep aanvoert komt er in hoofdzaak op neer dat het primaire Unierecht in zijn geval geen grondslag biedt voor toepassing van de Vo 1408/71 en van de Vo 883/2004, omdat hij niet als migrerend werknemer naar België is verhuisd. Ter onderbouwing hiervan heeft hij ook gewezen op de opeenvolgende verblijfsrichtlijnen volgens welke voor een recht op verblijf in een andere lidstaat onder meer de voorwaarde is gesteld dat moet worden beschikt over een ziektekostenverzekering. Eiser wijst op het Toufik Lounes-arrest (C-165/16) [1] . Dit impliceert volgens eiser dat Titel III, hoofdstuk 1, van genoemde verordeningen niet op zijn situatie van toepassing kan zijn. Hij is niet onderworpen geweest aan de Ziekenfondswet en niet aangesloten bij de AWBZ, zodat ook daarom geen basis is voor toepassing van titel III van de Vo 883/2004. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser nog op het arrest Hoogstad (C-2016/802). [2] Hij wijst aanvullend ook nog op de conclusie van A-G M. Poiares Madura van 16 februari 2006 in de zaak Nikula (C-50/05) [3] .
4. De rechtbank beoordeelt eisers beroep als volgt.
4.1 Tussen partijen is primair in geschil of verweerder over het jaar 2017 ingevolge artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een buitenlandbijdrage heeft mogen heffen dan wel (laten) inhouden op eisers pensioen. Meer specifiek is hierbij de vraag aan de orde of eiser terecht als zogenoemde verdragsgerechtigde is aangemerkt. Dit geschilpunt is al in een aantal procedures bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aan de orde geweest met betrekking tot jaarafrekeningen over eerdere jaren. [4] 4.2 De rechtbank is van oordeel dat eiser in ieder geval vanaf het moment dat hij in België is gaan wonen in 1994 valt onder de personele werkingssfeer van de Vo 1408/71 en dat hij vanaf de inwerkingtreding van de Zvw op 1 januari 2006 ingevolge Titel III, hoofdstuk 1 van de Vo 1408/71 recht had op zorg in België voor rekening van Nederland. [5] Vanaf 1 mei 2010 is de Vo 883/2004 op hem van toepassing. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft de toepasselijkheid van de verordeningen, of onderdelen daarvan ook in dit beroep bestreden. De rechtbank stelt vast dat eiser dat op dezelfde of soortgelijke gronden heeft gedaan die hij ook al in eerdere procedures naar voren heeft gebracht. In de in voetnoot 4 genoemde uitspraken is daarover al door de CRvB geoordeeld. Eiser is in zijn betoog niet gevolgd en wordt ook nu daarin niet gevolgd. De rechtbank volstaat hier met een verwijzing naar die uitspraken.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.