ECLI:NL:RBDHA:2022:2973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
C/09/604672 / HA ZA 20-1231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van indirect bestuurder bij turboliquidatie en onrechtmatige daad

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Paddock Digital Printing B.V. en een gedaagde, die als indirect bestuurder van een ontbonden vennootschap (Disprosign B.V.) wordt aangesproken. Paddock vordert betaling van openstaande facturen en stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de jaarrekeningen van Disprosign niet op te maken en selectief crediteuren te betalen, waardoor Paddock als grootste schuldeiser benadeeld is. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij de belangen van Paddock niet heeft meegenomen bij de ontbinding van Disprosign. De rechtbank komt tot de conclusie dat Paddock recht heeft op een schadevergoeding van € 3.750,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de ontbinding van Disprosign. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt, maar de gedaagde wordt wel veroordeeld in de proceskosten van het incident. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/604672 / HA ZA 20-1231
Vonnis van 30 maart 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
PADDOCK DIGITAL PRINTING B.V., te Krimpen aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. P.A. Visser te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Bathoorn te Noordwijkerhout.
Partijen zullen hierna Paddock en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 17 maart 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • het tussenvonnis van 22 december 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • het proces-verbaal van de op 21 februari 2022 gehouden mondelinge behandeling, en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken op de verslaglegging. Namens [gedaagde] heeft mr. Bathoorn bij brief van 11 maart 2022 van die gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum bepaald voor het wijzen van vonnis.

2.De feiten

2.1.
Paddock houdt zich bezig met de productie en verkoop van reclameartikelen. Bestuurder van Paddock is de heer [A] (hierna: [A] ).
2.2.
[gedaagde] was onder meer bestuurder van Expo Venta B.V. (hierna: Expo Venta) en van Delin Holding B.V. (hierna: Delin Holding).
2.3.
[A] heeft [gedaagde] benaderd met het idee om samen een webshop op te richten, bedoeld om door Paddock te leveren reclameproducten te verhandelen aan derden. [gedaagde] heeft hierop positief gereageerd en vervolgens is op 19 oktober 2015 Disprosign B.V. (hierna: Disprosign) opgericht, met als enig aandeelhouder en bestuurder Delin Holding. Disprosign was gevestigd in hetzelfde pand als Paddock, en hoefde daarom voor haar huisvesting geen vergoeding te betalen.
2.4.
[A] , althans diens holdingvennootschap, heeft na afstemming met [gedaagde] de oprichtingskosten voor Disprosign en de kosten voor de constructie van de webshop voor zijn rekening genomen. Vervolgens hebben Paddock en Disprosign in de periode van 2016 tot en met in ieder geval 2018 zaken met elkaar gedaan.
2.5.
Op 29 maart 2017 heeft Expo Venta € 5.000 overgeboekt naar de bankrekening van Disprosign.
2.6.
Paddock heeft Disprosign in de periode van 7 april 2017 tot en met 29 januari 2019 gefactureerd voor een bedrag van in totaal € 26.276,83.
2.7.
Op 2 maart 2018 heeft Disprosign € 1.717,31 betaald aan Paddock, ter voldoening van een factuur uit voornoemde periode.
2.8.
Op 15 oktober 2018 heeft Disprosign € 524,27 betaald aan Paddock, ter gedeeltelijke voldoening van een andere factuur uit voornoemde periode.
2.9.
Uit de door de accountant van Disprosign opgemaakte balans per 18 december 2019 blijkt het volgende:
2.10.
Uit het handelsregister van de kamer van koophandel blijkt dat van Disprosign geen jaarrekeningen zijn gedeponeerd.
2.11.
Op 19 december 2019 is Disprosign ontbonden wegens gebrek aan bekende baten,
welke wijziging op 8 januari 2020 is geregistreerd in het handelsregister van de kamer van koophandel.
2.12.
Bij e-mail van 23 december 2019 heeft [gedaagde] aan een van haar leveranciers bericht dat Disprosign haar activiteiten staakt vanwege tegenvallende resultaten. [gedaagde] heeft daarbij namens Disprosign aangeboden om de van die leverancier gekochte goederen te retourneren in ruil voor terugbetaling van de koopprijs.
2.13.
Bij e-mail van 9 juni 2020 heeft Paddock Disprosign gesommeerd om € 23.666,56 aan haar te betalen in verband met de openstaande facturen. Hieraan heeft Disprosign geen gehoor gegeven.
2.14.
Op 6 januari 2020 heeft Brittenburg Accountants aan Expo Venta een (debet-) factuur gestuurd voor een bedrag van € 2.974,93, in verband met verrichte werkzaamheden tot en met 31 december 2019. Op diezelfde dag stuurde Brittenburg Accountants aan Disprosign een credit-factuur voor hetzelfde bedrag en voor dezelfde omschrijving.
2.15.
Op 12 februari 2020 heeft Delin Holding € 264,93 overgeboekt naar de bankrekening van firma ‘Intervlag’, met in de omschrijving een voor Disprosign bestemde factuur.
2.16.
Op 30 maart 2020 heeft Delin Holding € 310 overgeboekt naar Stichting Derdengelden van [Advocatenkantoor] , met in de omschrijving ‘Betaling Resolutie’, waarna op 20 mei 2020 een laatste termijnbetaling is gedaan van eveneens € 310.
2.17.
Op 14 augustus 2020 is door Delin Holding aan ‘Toscani bv’ € 300 betaald, onder vermelding van ‘Laatste aflossing openstaande facturen Disprosign bv’.
2.18.
Bij brief van 2 november 2020 heeft [gedaagde] gereageerd op een brief van mr. Visser namens Paddock. [gedaagde] schreef onder meer het volgende:
“(…) Vanuit mijn perceptie heb ik er alles aan gedaan om van Disprosign een succes te maken. Door klanten van mijn bedrijf Expo Venta door te schuiven naar Disprosign, door privégelden te storten in de kas van Disprosign van € 6.000,00, door mij geen management fee meer uit te betalen wat wel overeengekomen was, door alle openstaande posten te blijven betalen, ook als dat uit privé gelden gedaan moest worden. Alles maar dan ook werkelijk alles geprobeerd tot op het laatst aan toe. Geen openstaande vordering meer staan tot aan Liquidatie van Disprosign op 31-12-2020 en dit op aanraden van mijn accountant.”

3.Het geschil

3.1.
Paddock vordert – samengevat – dat de rechtbank bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Paddock van:
€ 26.276,83, althans € 24.035,25;
de wettelijke handelsrente over de vervallen facturen met ingang van de vervaldata, althans subsidiair, de wettelijke rente;
€ 1.037,77 als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Paddock maakt [gedaagde] in de kern twee verwijten. Ten eerste heeft [gedaagde] nagelaten de jaarrekeningen van Disprosign op te maken en is daardoor als (middellijk) bestuurder tekortgeschoten jegens Disprosign. De vennootschap had daarom een vordering op bestuurder [gedaagde] , en die vordering (oftewel een bate) maakte dat Disprosign niet mocht ontbinden zonder voorafgaande vereffening, wat [gedaagde] desondanks wel heeft bewerkstelligd. Ten tweede heeft Disprosign door toedoen van [gedaagde] op selectieve wijze crediteuren betaald, op een moment dat haar dat niet meer vrijstond, en bovendien heeft zij Paddock daarbij volledig buiten beschouwing gelaten. Ook daardoor heeft Paddock schade geleden, aldus Paddock. In de dagvaarding heeft Paddock zich beroepen op artikel 2:9 en 2:248 BW die op de voet van artikel 2:11 BW ook van toepassing zijn op het handelen van [gedaagde] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft Paddock toegelicht dat artikel 6:162 BW grondslag biedt voor haar vorderingen.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij meent dat Paddock zich te laat op artikel 6:162 BW heeft beroepen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Beoordelingskader externe bestuurdersaansprakelijkheid

4.1.
Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] stelt de rechtbank de volgende maatstaf voorop.
Wanneer een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen die vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is echter ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de schade persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap gelden dus hogere eisen dan in het algemeen het geval is (zie o.m. ECLI:NL:HR:2014:2627, RCI Financial Services).
4.2.
Van ernstige persoonlijke verwijtbaarheid van de bestuurder van een vennootschap kan in de eerste plaats sprake zijn indien deze namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat de vennootschap de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet zou kunnen nakomen en evenmin verhaal zou bieden (zie o.m. ECLI:NL:HR:1989:AB9521, Beklamel). Van persoonlijke ernstige persoonlijke verwijtbaarheid van de bestuurder kan ook sprake zijn indien die bestuurder willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt met schade voor zijn wederpartij als voorzienbaar gevolg (verhaalsfrustratie) (zie o.m. ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, Ontvanger/Roelofsen).
4.3.
Daarbij geldt dat ook de indirect bestuurder (zoals [gedaagde] , via Delin Holding) op de voet van artikel 2:11 BW kan worden aangesproken op grond van onrechtmatige daad (zie Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275, r.o. 3.4.3.). Het identiteitsverschil tussen Delin Holding en [gedaagde] zal de rechtbank daarom in het midden laten.
Oordeel rechtbank: persoonlijk ernstig verwijtbare benadeling Paddock
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegen Paddock. Daarbij hecht de rechtbank bijzonder gewicht aan de volgende omstandigheden.
4.4.1.
Partijen hebben ter zitting uitgelegd dat zij Disprosign in onderling overleg hebben opgericht, waarbij Paddock (althans [A] ) de oprichtingskosten en de webshopkosten droeg, en [gedaagde] zich als bestuurder in het handelsregister liet registreren en de bedrijfsvoering op zich nam. Zij hebben ook verteld dat Disprosign voor het gebruik van haar bedrijfsruimte niet heeft hoeven te betalen. De rechtbank begrijpt hieruit dat ook de huisvestingskosten door Paddock werden gedragen.
4.4.2.
Partijen hebben verder verteld dat zij hadden afgesproken dat Disprosign producten van Paddock zou afnemen en die vervolgens aan derden zou doorverkopen. Paddock was de grootste leverancier van Disprosign. Het was de bedoeling dat Paddock haar investeringen in Disprosign op die manier zou terugverdienen. Paddock heeft de investering echter niet terug kunnen verdienen. Met inachtneming van de (niet betwiste) betalingen aan Paddock van in totaal € 2.241,58, blijft een vordering op Disprosign over van € 24.035,25.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] de juistheid van enkele facturen in twijfel heeft getrokken. In deze procedure heeft hij dit verweer echter niet gevoerd, laat staan onderbouwd. Voor zover sprake zou zijn van een tekortkoming van Paddock of een bevoegdheid tot verrekening, had het op de weg van Disprosign gelegen om het beoogde rechtsgevolg te bereiken, bijvoorbeeld door middel van een ingebrekestelling en vordering tot schadevergoeding en/of een verrekeningsverklaring. Dat heeft zij niet kenbaar gedaan en daarom gaat de rechtbank uit van een openstaande vordering van € 24.035,25 van Paddock op Disprosign.
4.4.3.
Gebleken is dat Paddock zich heeft ingespannen om zoveel mogelijk aan de belangen van alle overige schuldeisers tegemoet te komen (zie punten 2.12 tot en met 2.17), ook ruimschoots na de datum van de ontbinding van Disprosign. De baten die er via de bankrekening van Disprosign onder schuldeisers zijn verdeeld, waren afkomstig van [gedaagde] in privé.
4.4.4.
Mede gelet op de bijzondere aard van de handelsrelatie tussen Paddock en Disprosign, rustte op Delin Holding en op [gedaagde] de verantwoordelijkheid om bij de afwikkeling van de activiteiten en de vereffening van de schulden ook de belangen van Paddock voor ogen te houden. In ieder geval had [gedaagde] de schuld aan Paddock op gelijke manier moeten behandelen als schulden aan andere schuldeisers.
Evenwel is niet gebleken dat [gedaagde] oog had voor de positie van Paddock; het is veelzeggend dat de schuld aan Paddock op de balans van 18 december 2019 (zie punt 2.9) volledig ontbreekt, hoewel zij de grootste schuldeiser van Disprosign was.
4.4.5.
Door op het moment dat hij besloot met Disprosign te stoppen geen acht te slaan op de belangen van zakenpartner en schuldeiser Paddock, door Paddock ook niet te informeren én Paddock niet te laten delen in de bedragen die hij via het vermogen van Disprosign aan schuldeisers uitbetaalde, heeft [gedaagde] Paddock naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig benadeeld. Daarvan valt hem een persoonlijk ernstig verwijt te maken.
4.4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen op grond waarvan Paddock meende dat [gedaagde] jegens haar aansprakelijk is, voldoende duidelijk in de dagvaarding zijn beschreven. [gedaagde] heeft zich bij conclusie van antwoord en ter zitting ook tegen de stellingen omtrent die gedragingen verweerd. Hoewel het voor alle procesdeelnemers overzichtelijker is wanneer de gemaakte verwijten in de dagvaarding ook juridisch juist worden gekwalificeerd, is dit gelet op artikel 25 Rv niet steeds noodzakelijk. Doorslaggevend is of gedaagde heeft begrepen welk gedrag eiser hem verwijt, en dat is in deze zaak het geval.
Décharge staat niet in de weg aan externe aansprakelijkheid
4.5.
De rechtbank verwerpt het betoog van [gedaagde] dat hij, door de aan hem verleende décharge, niet aansprakelijkheid kan zijn. Afgezien dat [gedaagde] de inhoud van de décharge niet heeft toegelicht en die décharge niet is terug te vinden in de processtukken, richt décharge zich op de interne rechtsrelatie tot een vennootschap, maar niet tot eventuele externe aansprakelijkheden, zoals hier aan de orde is.
Omvang schade
4.6.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen welke schade het hiervoor bedoelde onrechtmatige handelen Paddock berokkend, oftewel: in welke financiële positie Paddock zou hebben verkeerd indien [gedaagde] niet onrechtmatig jegens haar zou hebben gehandeld. Daarvoor moet de rechtbank reconstrueren hoe, eind 2019, de in Disprosign resterende baten zouden worden verdeeld over Paddock en over de andere schuldeisers, naar evenredigheid van ieders vordering. Omdat partijen onvoldoende hebben gesteld over de schuldenpositie en de beschikbare baten van Disprosign ten tijde van de ontbinding, zal de rechtbank de schade schatten (art. 6:97 BW). De rechtbank schat de schade voor Paddock op € 3.750, en wel op de volgende gronden.
4.6.1.
Uit de door [gedaagde] overgelegde jaarrekening voor 2019 blijkt dat Disprosign ten tijde van de ontbinding alleen schulden en geen eigen middelen meer had. Paddock heeft die jaarrekening niet inhoudelijk bestreden. Het beeld dat de jaarrekening schetst, strookt met hetgeen partijen ter zitting vertelden over hoe het bedrijf nooit echt goed is gaan lopen, en het beeld dat uit de overgelegde correspondentie tussen Disprosign/ [gedaagde] en enkele schuldeisers naar voren komt, namelijk: dat er wel producten waren ingekocht, maar de verkoop al enige tijd tegenviel.
4.6.2.
Desondanks zijn er via het vermogen van Disprosign enkele betalingen verricht, voor en na de ontbinding. Dit kwam omdat [gedaagde] de zaken netjes wilde afronden en daarom uit privémiddelen geld heeft gestort op de rekening van Disprosign om schuldeisers af te lossen. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat hij in 2017 ongeveer € 5.000 op de rekening van Disprosign heeft gestort (dit blijkt ook uit de door hem overgelegde productie 7), en in 2018 grofweg € 1.250.
4.6.3.
Partijen waren het ter zitting eens dat Paddock de grootste leverancier en schuldeiser van Disprosign was. Hoe het totaalbedrag van de openstaande facturen van Paddock zich precies verhield tot de overige schulden van Disprosign, is echter niet duidelijk. De rechtbank schat die verhouding daarom in redelijkheid op 60% van de ten tijde van de ontbinding openstaande schulden. Wanneer [gedaagde] Paddock naar rato van haar vordering had laten meedelen in de door hem aan Disprosign overgemaakte bedragen, zou Paddock (60% x € 6.250 =) € 3.750 hebben ontvangen.
Geen aansprakelijkheid conform artikel 2:248 lid 2 BW
4.7.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van Paddock dat [gedaagde] naar analogie van artikel 2:248 lid 2 BW aansprakelijk is tot vergoeding van een (al dan niet fictief) boedeltekort en dus tot minstens het bedrag dat Disprosign aan Paddock is verschuldigd. Van een faillissement is immers geen sprake. [gedaagde] hoefde ook niet zonder meer het faillissement van Disprosign aan te vragen. Uitgaande van een potentiële bate die Disprosign zou hebben (wegens een vordering op [gedaagde] doordat de jaarrekening niet is gedeponeerd), had in plaats daarvan een vereffenaar kunnen worden aangesteld. Verder is gesteld noch gebleken dat een van deze wegen tot een gunstiger resultaat voor Paddock zou hebben geleid.
Wettelijke rente
4.8.
[gedaagde] is wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van de onrechtmatige daad (artikel 6:83 aanhef en onder b BW), in dit geval de datum van de ontbinding van Disprosign (19 december 2019).
4.9.
Voor zover Paddock wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW wil vorderen, is er geen grondslag voor toewijzing daarvan. Artikel 6:119a BW ziet uitsluitend op een vordering wegens de vertraagde betaling van het op grond van een handelsovereenkomst verschuldigde en is niet van toepassing op een verbintenis tot schadevergoeding.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
Paddock vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Paddock heeft echter niet gesteld dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden – in relatie tot [gedaagde] – heeft verricht. Dit deel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
Proceskosten in hoofdzaak en in incident
4.11.
Partijen zijn beiden gedeeltelijk in het (on)gelijk gesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de proceskosten in de hoofdzaak te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Wel zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van het incident, nu er bij vonnis van 17 maart 2021 afwijzend op haar vordering is beslist. Deze proceskosten van Paddock worden begroot op € 563 (1 punt volgens Tarief II) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Paddock van € 3.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 december 2019 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
compenseert partijen in de proceskosten in de hoofdzaak, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van Paddock begroot op € 563;
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.