ECLI:NL:RBDHA:2022:229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
NL21.19908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Marokkaanse moeder en haar kinderen met Iraakse afkomst en de beoordeling van verblijfsrechten op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft eiseres, een Marokkaanse vrouw, samen met haar twee minderjarige kinderen een asielaanvraag ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een Chavez-vergunning heeft gekregen op basis van haar afhankelijkheidsrelatie met haar Nederlandse dochter. De rechtbank oordeelt dat eiseres procesbelang heeft bij de procedure, ondanks dat zij en haar kinderen de Marokkaanse nationaliteit bezitten en verweerder hen als afkomstig uit een veilig land van herkomst beschouwt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen, maar dat er een motiveringsgebrek is in de belangenafweging met betrekking tot artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt, vooral gezien het feit dat eiseres rechtmatig verblijf heeft op basis van het Chavez-verblijfsrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19908

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer 1] ,

mede namens haar minderjarige kinderen: [naam 1] ,

V-nummer [V-nummer 2]
en
[naam 2],
V-nummer [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. G.E. Jans),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

ProcesverloopEiseres heeft op 2 juni 2016, mede namens haar dochters, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 26 oktober 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 december 2017heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep gegrond verklaard.

Bij besluit van 12 maart 2018 heeft verweerder de asielaanvraag weer afgewezen als kennelijk ongegrond. Op 6 juli 2018 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Bij uitspraak van 13 december 2018 [2] heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Afdeling [3] de uitspraak van 13 december 2018 [4] vernietigd, het door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard en de besluiten van 12 maart 2018 en 6 juli 2018 vernietigd.
Bij besluit van 22 december 2020 heeft verweerder de asielaanvraag weer afgewezen. Bij uitspraak van 30 maart 2021 [5] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep hiertegen gegrond verklaard.
Bij besluit van 15 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag opnieuw afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen de heer [naam 3] , echtgenoot van eiseres en vader van de minderjarige kinderen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is traditioneel gehuwd met [naam 3] . De heer [naam 3] is van Iraakse afkomst en heeft de Nederlandse nationaliteit. Samen hebben zij drie dochters, [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] .
1.1
Eiseres en haar twee oudste dochters, [naam 1] en [naam 2] , zijn in juni 2016 in Nederland aangekomen en hebben toen asiel aangevraagd. [naam 4] is in oktober 2016 in Nederland geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit. Bij het indienen van haar asielaanvraag heeft eiseres naar voren gebracht dat zij de Iraakse nationaliteit heeft. Zij heeft bij haar aanvraag een beroep gedaan op de algemene onveilige situatie in Irak en meer specifiek Karbala.
1.2
De asielaanvraag heeft niet tot een verblijfsvergunning geleid, omdat verweerder de Iraakse identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres niet aannemelijk acht. Dat staat inmiddels in rechte vast. Verweerder gaat thans uit van de Marokkaanse nationaliteit van eiseres. De Iraakse identiteit en nationaliteit van [naam 1] en [naam 2] zijn tot op heden tussen partijen een punt van geschil.
1.3
Sinds 9 december 2021 heeft eiseres rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 20 VWEU [6] , ontleend aan het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Chavez-Vilchez (hierna Chavez-verblijfsrecht). [7] Dit is een afgeleid verblijfsrecht gebaseerd op de afhankelijkheidsverhouding met haar Nederlandse dochter [naam 4] .
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres in het bestreden besluit wederom afgewezen. Verweerder gaat uit van de Marokkaanse nationaliteit van eiseres. Volgens verweerder is daarnaast niet aannemelijk dat de kinderen van eiseres de Iraakse nationaliteit bezitten. Volgens verweerder bezitten zij de Marokkaanse nationaliteit en zijn zij daarmee afkomstig uit een veilig land van herkomst en kunnen zij, indien nodig, bescherming van de Marokkaanse autoriteiten inroepen. Nu eiseres geen asielmotieven ten aanzien van Marokko heeft aangevoerd, concludeert verweerder dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Daarnaast stelt verweerder zich wederom op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om aan eiseres ambtshalve een verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM [8] aan eiseres te verlenen. Er werd al aangenomen dat er tussen eiseres, haar kinderen en echtgenoot in Nederland sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, maar de belangenafweging valt in het nadeel van eiseres uit.
Procesbelang3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij dit beroep, omdat zij rechtmatig in Nederland verblijft op grond van een Chavez-verblijfsrecht.
3.1
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2018 [9] oordeelt de rechtbank dat eiseres procesbelang heeft bij het voeren van deze procedure. In die uitspraak heeft de Afdeling bepaald dat de invoering van de herziene Procedurerichtlijn [10] met zich brengt dat een vreemdeling moet kunnen procederen over de weigering om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen als hem al een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank dient eenzelfde redenering te worden gevolgd in het geval van aanwezigheid van een Unierechtelijk verblijfsrecht. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen.
Afwijzing asielaanvraag als kennelijk ongegrond in verband met veilig land van herkomst
4. Eiseres voert ten eerste aan dat haar kinderen de Iraakse nationaliteit bezitten en dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hun zelfstandige asielmotieven ten aanzien van Irak te beoordelen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres van haar kinderen onder meer een originele Iraakse identiteitskaart en individueel uittreksel uit het geboorteregister overgelegd. Deze zijn door Bureau Documenten op basis van de technische kenmerken echt bevonden. Ook volgt uit het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot Irak van 2019 [11] dat een kind van een Iraakse vader of moeder van rechtswege de Iraakse nationaliteit bezit. Nu verweerder in het voornemen reeds heeft aangenomen dat [naam 3] de biologische vader is van de kinderen, en dat hij de Iraakse nationaliteit bezit, volgt hieruit dat de kinderen ook de Iraakse nationaliteit bezitten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat niet langer in geschil is dat de kinderen van eiseres ook de Marokkaanse nationaliteit bezitten. Volgens eiseres is echter op geen enkele wijze aangetoond dat de kinderen zich zelfstandig staande kunnen houden in Marokko.
Ten slotte voert eiseres in dit kader aan dat verweerder de asielaanvraag van eiseres niet als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen.
4.1
De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat zowel eiseres als haar kinderen in ieder geval (ook) de Marokkaanse nationaliteit bezitten. Eiseres heeft niet betwist dat Marokko voor haar een veilig land van herkomst is. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat zij afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst. Dat de kinderen van eiseres wellicht ook de Iraakse nationaliteit bezitten maakt niet dat zij geen bescherming zouden kunnen inroepen van de Marokkaanse autoriteiten en is daarom voor deze beoordeling niet relevant. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat Marokko voor haar en haar kinderen niet veilig is. De stelling van eiseres dat zij geen banden zou hebben met Marokko en dat haar kinderen nooit in Marokko hebben gewoond en zij zich niet staande kunnen houden, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Deze stelling heeft eiseres niet onderbouwd en kan geen grond opleveren voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Voor zover eiseres in beroep nog heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 22 november 2021 [12] , overweegt de rechtbank dat deze relevantie mist nu de uitspraak ziet op een geheel andere situatie.
4.2
Nu verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres en haar kinderen afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres en haar kinderen reeds daarom kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Wat eiseres daarover verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling van artikel 8 EVRM
5. De rechtbank stelt allereerst ambtshalve vast dat eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep op artikel 8 EVRM, ondanks dat zij reeds rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Chavez-verblijfsrecht. De rechtbank betrekt hierbij dat het verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM een sterker verblijfsrecht is, onder meer omdat het een niet tijdelijk karakter heeft, en in verband met de eerdere ingangsdatum. Het standpunt van verweerder ter zitting, dat een Chavez-verblijfsrecht in de weg staat aan het daarnaast bestaan van een verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM, kan door de rechtbank zonder nadere motivering en juridische onderbouwing niet worden gevolgd. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2017 [13] . Daarin overweegt de Afdeling dat een vreemdeling die in het bezit is van een artikel 9 Vw-document op grond van het arrest Chavez-Vilchez en beoordeeld wil zien of hij aanspraak maakt op verblijf op grond van artikel 8 EVRM, hij een daartoe strekkende aanvraag kan indienen.
6. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het niet ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM. Volgens eiseres heeft verweerder de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel laten uitvallen. Verweerder had hierbij de duur van het verblijf in Nederland moeten meewegen en het gegeven dat eiseres en haar kinderen altijd gezinsleven met hun echtgenoot en vader en dochter en zusje hebben uitgeoefend. Ten slotte is volgens eiseres van belang dat zij inmiddels rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder heeft dit ten onrechte niet betrokken in het bestreden besluit.
6.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 maart 2021 in acht heeft genomen door de in die uitspraak genoemde belangen bij de beoordeling te betrekken. Dat heeft eiseres ook niet betwist. In geschil is de vraag of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in haar nadeel uitvalt. Vaststaat dat verweerder na die uitspraak, maar voor het bestreden besluit, aan eiseres Chavez-verblijfsrecht heeft verleend. Ter zitting heeft verweerder erkend dat deze omstandigheid niet bij de belangenafweging is betrokken en dat het bestreden besluit daarom een motiveringsgebrek bevat. Verweerder heeft ter zitting verzocht om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb [14] omdat deze omstandigheid de uitkomst van de belangenafweging niet anders zal maken. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder zonder nadere motivering niet volgen. Verweerder heeft door de verlening van het artikel 9 Vw-document immers erkend dat eiseres een afhankelijk Unierechtelijk verblijfsrecht heeft, op grond waarvan eiseres nu rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Uit de aard van dit afhankelijke Unierechtelijk verblijfsrecht volgt dat het van belang is dat eiseres in Nederland verblijft ter bescherming van de Unierechten van haar minderjarige Nederlandse dochter [naam 4] . Nu van de vijf gezinsleden er twee de Nederlandse nationaliteit bezitten en eiseres inmiddels een afhankelijk Unierechtelijk verblijfsrecht heeft, dient verweerder kenbaar te motiveren wat dit betekent voor de uitkomst van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM en kan de rechtbank dit gebrek niet passeren.
Conclusie
7. Gelet op wat is overwogen onder 6.1 bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek en is het beroep gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met in achtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. drs.S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.Voluit: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354.
8.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
10.Richtlijn 2013/32/EU
11.Paragraaf 2.2.
13.ECLI:NL:RVS:2017:2772, onder 4.1
14.Algemene wet bestuursrecht.