ECLI:NL:RBDHA:2018:15118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
NL18.5333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel voor eiseres en haar kinderen op grond van onvoldoende aannemelijkheid identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Iraakse vrouw, heeft samen met haar twee minderjarige kinderen een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres en haar kinderen niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiseres en haar gezin, en dat er geen strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij en haar kinderen recht hebben op bescherming, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende zijn om de identiteit en herkomst van eiseres en haar kinderen te bevestigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen
[minderjarig kind 1], geboren op [geboortedatum] 2010,
[minderjarig kind 2],geboren op [geboortedatum] 2012,
(gemachtigde: mr. G.E. Jans),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Krabbenborg en mr. L. Mol).

ProcesverloopBij besluit van 12 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen de kinderen van eiseres en de heer [X]. Als tolk is verschenen B. Saad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. L. Krabbenborg.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat partijen overeen zijn gekomen dat zij met elkaar in gesprek gaan en dat verweerder een nieuw besluit zal nemen.
Verweerder heeft op 6 juli 2018 een aanvullend besluit genomen. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie mogelijk gevolgen heeft voor eiseres.
Verweerder heeft bij besluit van 1 oktober 2018 geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat aan de voorwaarden uit het arrest Chavez-Vilchez wordt voldaan.
De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 8 november 2018 gereageerd op het aanvullende besluit van 6 juli 2018.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 27 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. L. Mol. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak ter zitting het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1977 en stelt de Iraakse nationaliteit te hebben Verder stelt eiseres dat zij is geboren in Libanon, dat zij daar tot 2003 heeft gewoond en dat zij vanaf 2003 tot haar vertrek naar Nederland in 2016 in Irak heeft gewoond in de plaats Karbala. Eiseres heeft op 2 juni 2016 de onderhavige aanvraag ingediend. Zij heeft aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd dat zij gevlucht is vanwege de algemene situatie in Irak en meer specifiek de situatie in Karbala. Eiseres is samen met haar twee dochters [minderjarig kind 1] en [minderjarig kind 2] gevlucht. In Nederland is zij bevallen van een dochter, [Y]. Het asielverzoek is mede ingediend namens haar drie dochters. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat zij in Irak familieleven heeft uitgeoefend met [X], die een verblijfsvergunning asiel had en inmiddels is genaturaliseerd tot Nederlander. Het gezin is in Nederland weer verenigd.
2. Verweerder heeft bij besluit van 26 oktober 2017 eiseres haar aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Irak en de Iraakse nationaliteit bezit. Er wordt daarom geen geloof gehecht aan de problemen die zij stelt te hebben ondervonden in Irak.
3. Bij uitspraak van 14 december 2017 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep gericht tegen het besluit van 26 oktober 2017 gegrond verklaard en heeft daarbij als volgt geoordeeld. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom de kinderen van eiseres niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de weigering om eiseres en haar kinderen in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
4. Bij besluit van 12 maart 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres opnieuw afgewezen op grond van de artikelen 30b, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder overweegt dat gelet op de uitspraak van 14 december 2017 in rechte vaststaat dat eiseres haar identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Ten aanzien van de kinderen van eiseres stelt verweerder zich primair op het standpunt dat de overgelegde identiteits- en nationaliteitsdocumenten van de kinderen weliswaar deels zijn onderzocht en echt zijn bevonden, maar dat niet is gebleken dat deze documenten zijn afgegeven door een daartoe bevoegde instantie en dat de echtheid niets zegt over de wijze waarop de documenten zijn verkregen. Daartoe overweegt verweerder dat twijfels zijn gerezen ten aanzien van de wijze van verkrijgen en afgeven van deze documenten. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat niet kan worden uitgegaan van de opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst van de kinderen, waardoor een beoordeling van hun asielrelaas achterwege blijft. Ten aanzien van artikel 8 EVRM, heeft verweerder in het aanvullend besluit van 6 juli 2018 overwogen dat wordt aangenomen dat [X] de echtgenoot is van eiseres en dat zij de biologische ouders zijn van [minderjarig kind 1], [minderjarig kind 2] en [Y]. Verweerder neemt aan dat tussen deze personen sprake is van familieleven, maar stelt zich op het standpunt dat de belangen van de staat zwaarder wegen dan de belangen van het gezin. Eiseres komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op reguliere gronden.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Ten aanzien van de naam Wazni stelt eiseres dat dit één van de namen van haar echtgenoot is, maar dat deze naam nooit in Irak op officiële documenten werd vermeld. Deze naam staat daarom ook niet op de documenten van de kinderen. Wat betreft het legalisatiedocument van de Iraakse ambassade, merkt eiseres op dat het niet vermelden van de naam Jasim een omissie was. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een gerectificeerde en gelegaliseerde verklaring van de Iraakse ambassade overgelegd. Eiseres voert verder aan dat over de afkomst en biologische band tussen eiseres, haar echtgenoot en de kinderen en het gezinsleven dat zij in Irak hebben uitgeoefend geen twijfel hoeft te bestaan. Eiseres wijst erop dat vaststaat dat [minderjarig kind 1] en [minderjarig kind 2] in Karbala zijn geboren, hetgeen betekent dat eiseres in Karbala bevallen moet zijn. Voorts heeft eiseres ter onderbouwing van dit betoog in beroep en tijdens het aanvullend gehoor van 17 mei 2018 foto’s van het gezin in Karbala overgelegd. Verder wijst eiseres erop dat zij tijdens het aanvullend gehoor uitvoerig heeft verklaard over haar leven in Karbala met haar kinderen en echtgenoot en dat tussen hen altijd sprake is geweest van gezinsleven. Ook benadrukt eiseres dat haar dochter [Y] en haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit bezitten. Eiseres meent dan ook dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat het gezin in Irak of Marokko zou kunnen wonen. Eiseres stelt zich gelet op het voorgaande op het standpunt dat de weigering om aan eiseres en haar kinderen verblijf in Nederland toe te staan een inbreuk is op artikel 8 van het EVRM. Tot slot heeft eiseres twee brieven overgelegd van de Jeugdbescherming Overijssel, waaruit volgt dat er vanuit de jeugdbescherming zorgen zijn ontstaan naar aanleiding van de procedures rondom de verblijfsstatus van eiseres nu zij de stabiele factor is voor de kinderen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat met de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam van 14 december 2017 is komen vast te staan dat eiseres haar identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
Wat betreft de identiteit, nationaliteit en herkomst van [minderjarig kind 1] en [minderjarig kind 2], overweegt de rechtbank dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat weliswaar identiteitsdocumenten en uittreksels van de burgerlijke stand van Irak zijn overgelegd, maar dat over deze documenten twijfels blijven bestaan. Zo heeft verweerder niet ten onrechte bevreemdend geacht dat de vader van de kinderen bij zijn asielaanvraag en naturalisatieaanvraag de naam Wazni heeft gebruikt, maar dat deze naam niet op de documenten van de kinderen voorkomt. Het betoog dat Wazni één van de vele namen is van de vader van de kinderen en dat deze naam in Irak nooit op officiële documenten werd vermeld, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft erop mogen wijzen dat het feit dat de vader heeft geprobeerd om de naam Wazni in Nederland te laten registreren, terwijl op zijn Irakese documenten andere namen staan vermeld, juist afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit aspect.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat op het legalisatiedocument van de Iraakse ambassade de vader staat vermeld als de heer [X]. Verweerder heeft mogen overwegen dat het bevreemding wekt dat op een dergelijk officieel document niet de achternaam van de vader wordt vermeld. Dat eiseres een gerectificeerde en gelegaliseerde verklaring van de Iraakse ambassade heeft overgelegd waarop wel de achternaam staat vermeld doet hier niet aan af nu verweerder het niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de Iraakse autoriteiten een dergelijke omissie zouden maken in een officieel document.
Voorts heeft verweerder erop gewezen dat het bevreemdend is dat de namen van de kinderen lijken te kloppen met het paspoort van eiseres dat vervalst is bevonden en dat in het legalisatiedocument niet de achternaam van eiseres is gebruikt, zelfs niet de valse achternaam zoals in het vervalste paspoort staat vermeld. Eiseres heeft dit niet betwist.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder tot de conclusie heeft mogen komen dat de overgelegde documenten van de dochters van eiseres wat betreft opmaak en afgifte niet echt zijn bevonden. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de kinderen niet aannemelijk is gemaakt. Gelet daarop, heeft verweerder terecht overwogen dat een beoordeling van het asielrelaas van de kinderen achterwege kan blijven.
6.2
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat zelfs als de identiteit en nationaliteit van [minderjarig kind 1] en [minderjarig kind 2] gevolgd wordt, dit niet zou kunnen leiden tot een zelfstandige asielvergunning. Immers, nu reeds in rechte vaststaat dat het niet mogelijk is om vast te stellen waar eiseres heeft gewoond en er vanuit wordt gegaan dat de kinderen altijd bij eiseres hebben gewoond, is het evenmin mogelijk om vast te stellen waar, bij wie en onder welke omstandigheden de kinderen zijn opgegroeid. Het is dan ook niet mogelijk om het relaas van de kinderen inhoudelijk te toetsen.
6.3
Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres en haar echtgenoot zijn tijdens het aanvullend gehoor van 17 mei 2018 bevraagd over hun gezinsleven. Ook hebben zij hierbij foto’s overgelegd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het voorgaande onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat het gezin daadwerkelijk in Karbala heeft gewoond. Voorts overweegt de rechtbank dat zelfs indien zou worden aangenomen dat eiseres in Karbala van haar oudste twee dochters is bevallen, dit evenmin voldoende is om aan te nemen dat het gezin aldaar heeft gewoond.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder er vanuit gaat dat eiseres en de heer [X] echtgenoten zijn, dat zij de biologische ouders van de drie kinderen zijn en dat er sprake is van gezinsleven. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat de inbreuk die met het bestreden besluit wordt gemaakt op het gezinsleven geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Daartoe is allereerst van belang dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet goed kan worden gemaakt nu onduidelijk is waar het gezin heeft gewoond. Ook zijn er gerede twijfels over de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres en haar kinderen. Verweerder heeft er dan ook terecht op gewezen dat het niet mogelijk is om vast te stellen welke objectieve of subjectieve belemmeringen er zijn om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
Voorts is van belang dat eiseres, [minderjarig kind 1] en [minderjarig kind 2] nooit in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning. Weliswaar bezitten de vader en dochter [Y] wel de Nederlandse nationaliteit en wonen de grootouders van de kinderen in Nederland, maar verweerder heeft dit onvoldoende kunnen achten voor het oordeel dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Eiseres en haar kinderen verblijven immers nog niet lang in Nederland, waardoor de binding met Nederland klein is te noemen. Ook van belang is dat de kinderen nog klein zijn en daardoor nog geen sterk onderbouwde banden met Nederland hebben.
Evenmin is gebleken dat sprake is van andere bijzondere of zwaarwegende argumenten of omstandigheden die zouden leiden tot het oordeel dat sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan de belangen van eiseres en haar gezin.
6.4
De rechtbank overweegt verder dat op dit moment een bezwaarprocedure loop tegen het besluit van 1 oktober 2018 met betrekking tot het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Wat betreft de brieven van de jeugdbescherming, merkt de rechtbank op dat deze brieven in de onderhavige zaak niet tot een ander oordeel kunnen leiden, maar dat dit aan de orde kan komen in de procedure in het kader van Chavez-Vilchez.
7. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en haar dochters [minderjarig kind 1] en [minderjarig kind 2] niet in aanmerking komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel