ECLI:NL:RBDHA:2022:1855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing rectificatie justitiële gegevens

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot rectificatie van justitiële gegevens door de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser, die meent dat de justitiële gegevens onjuist zijn, heeft zijn verzoek tot rectificatie ingediend na kennisname van deze gegevens in een andere zaak. De minister heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), omdat er volgens hem geen sprake is van feitelijke onjuistheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 9 februari 2022, waar zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de minister.

De rechtbank overweegt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens van eiser in het justitiële registratiesysteem feitelijk niet onjuist zijn. De rechtbank stelt vast dat de registratie overeenkomt met de gegevens die door het Openbaar Ministerie zijn aangeleverd. Eiser heeft aangevoerd dat zijn broer het strafbare feit heeft gepleegd en zich destijds met zijn legitimatiebewijs heeft gelegitimeerd, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot rectificatie van de registratie. De rechtbank benadrukt dat de inhoudelijke juistheid van de beslissing van het OM of de rechter niet ter discussie staat in deze procedure.

De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de in het justitiële documentatiesysteem opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van een onterechte registratie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Moddejonge en mr. M. de Kroon).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek tot rectificatie van de justitiële gegevens met betrekking tot zijn persoon uit het justitieel documentatiesysteem afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022 met een beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft verweerder verzocht om enige op zijn naam geregistreerde justitiële gegevens te corrigeren. Eiser is van oordeel dat daarom sprake is van een onterechte registratie. Verweerder heeft het verzoek van eiser om rectificatie van de hem betreffende justitiële gegevens op grond van artikel 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) afgewezen, omdat geen sprake is van een feitelijke onjuistheid.
Wat zijn de regels?
2. Artikel 3 van Wjsg bepaalt dat de Minister van Justitie justitiële gegevens verbetert of verwijdert, aanvult of afschermt, indien hem blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.
Artikel 22 van de Wjsg bepaalt dat degene aan wie kennis is gegeven van hem betreffende justitiële gegevens de Minister van Justitie schriftelijk (onder meer) kan verzoeken deze gegevens te verbeteren indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
Blijkens artikel 2 in samenhang met artikel 7, eerste lid, van het Besluit justitiële gegevens (Bjg) wordt een beslissing van een rechter als een justitieel gegeven aangemerkt. Dat geldt ook voor de strafbepalingen van het strafbare feit, de kwalificatie en maatschappelijke classificatie daarvan.
In de nota van toelichting bij het Bjg (Stb. 2014, 130) staat:
"(…) Met classificatie (eerste lid, onder e) wordt bedoeld een nadere aanduiding van het feit dat inzicht geeft in het soort overtreding. Gedacht kan daarbij worden aan de classificatie «tasjesroof» bij diefstal. Een dergelijke classificatie geeft enig inzicht in de zwaarte van het gepleegde feit.(…)"
De term “maatschappelijke classificatie” als bedoeld in het bepaalde in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bjg is dus een specificatie van het strafbare feit. [1]
Wat vinden partijen in beroep?
3. Verweerder voert aan dat van feitelijke onjuistheid van de registratie geen sprake is nu de beslissing die is aangeleverd bij de justitiële informatiedienst overeenkomt met de beslissing die het Openbaar Ministerie (het OM) heeft genomen. Verweerder benadrukt dat de justitiële informatiedienst slechts bevoegd is om de feitelijke juistheid van een registratie te toetsen. De inhoudelijke juistheid van de beslissing van het OM of de rechter staat in de onderhavige procedure niet ter discussie. Hiertoe hebben andere procedures opengestaan. Ook de toetsing van de feitelijke juistheid van de registratie heeft conform vaste werkwijze plaatsgevonden. Na uitvoerig onderzoek is niet gebleken dat er sprake zou zijn van persoonswisseling. Het bevreemdt verweerder dat eiser op basis van de beslissing in 2009 de transactie voldoet en daar jaren later op terug wenst te komen met de stelling dat hij het feit niet heeft gepleegd. Het feit dat er geen dossier (meer) aanwezig is bij het OM, kan niet leiden tot rectificatie van de registratie.
4. Eiser voert aan dat de justitiële gegevens die over zijn persoon worden verwerkt onjuist zijn. Eisers broer heeft het strafbare feit in 2009 gepleegd en heeft zich destijds met het legitimatiebewijs van eiser gelegitimeerd. Hieraan doet niet af dat eiser pas in 2017 is teruggekomen op de transactie die hij in dit kader heeft voldaan. Eiser nam bij toeval kennis van zijn justitiële documentatie in een andere zaak toen hij zag dat deze gegevens niet juist zijn en heeft gelijk verzocht om rectificatie van deze gegevens. Nu het fysieke dossier niet meer aanwezig is, heeft een zorgvuldige inhoudelijke toets niet kunnen plaatsvinden. Uit het dossier had verweerder namelijk kunnen afleiden dat de feitelijke gegevens onjuist zijn. Uit een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant blijkt bovendien dat de minister niet hoeft vast te houden aan het advies van het OM en op hem een verantwoordelijkheid rust om op verzoek van een rechthebbende een maatschappelijke classificatie, indien deze (feitelijk) onjuist is, te rectificeren. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In deze zaak dient de vraag beantwoord te worden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens van eiser zoals opgenomen in het justitiële registratiesysteem feitelijk niet onjuist zijn.
6. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen [3] dient verweerder bij de beslissing op een verzoek op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wjsg louter te beoordelen of de gegevens in het justitieel documentatiesysteem overeenkomen met de justitiële of strafvorderlijke gegevens afkomstig van het OM. Anders gezegd: bij de beoordeling of de gegevens ‘feitelijk onjuist zijn’ moet worden bezien of de beslissing van de rechter of het OM, zoals die destijds genomen is en inmiddels in rechte vaststaat, correct is over- dan wel opgenomen in het justitieel documentatiesysteem. Of die beslissing van de autoriteit inhoudelijk een juiste is geweest, staat in het kader van dit geschil niet ter beoordeling.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de registratie in de justitiële documentatie niet feitelijk onjuist is en nog altijd overeenkomt met gegevens afkomstig van het OM. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het gaat om een onomkeerbare, afgedane zaak die destijds door het OM aan de minister is doorgegeven en op deze manier in het documentatiesysteem is geregistreerd. De mededeling van het OM dat het fysieke dossier niet meer aanwezig is, laat het vorenstaande onverlet. Verweerder ziet daarbij onvoldoende aanleiding om op basis van een verklaring van eisers broer de registratie aan te passen. Indien er sprake is van ID fraude moet hiervan aangifte worden gedaan bij de politie nu het gaat om een strafbaar feit.
8. Voorts stelt de rechtbank vast dat de term maatschappelijke classificatie een specificatie is van het strafbare feit, hetgeen in deze procedure niet ter discussie staat. Door eiser worden feiten uit een in rechte vaststaand besluit bestreden. Zoals in overweging 7 is overwogen dient de rechtbank enkel te beoordelen of de beslissing van de autoriteit correct is over- dan wel opgenomen in het justitieel documentatiesysteem.
9. Uit eisers beroepsgronden blijkt verder niet dat de in het justitieel documentatie systeem opgenomen gegevens betreffende eiser feitelijk onjuist zijn. Dit blijkt evenmin uit het dossier of uit hetgeen tijdens de zitting is besproken. Niet is gesteld of gebleken dat een van de andere omstandigheden als gemeld in artikel 22 van de Wjsg zich heeft voorgedaan. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen.
10.
Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 oktober 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ9487).
2.Uitspraak van 17 september 2019 van de rechtbank Oost-Brabant, (ECLI:NL:RBOBR:2019:5301).
3.Uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1232) en de uitspraak van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1148).