ECLI:NL:RVS:2017:1232

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
201601596/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot verwijdering van justitiële gegevens uit het justitiële documentatiesysteem

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 februari 2016 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft een verzoek van [appellant] om justitiële gegevens, die verband houden met een eenvoudige mishandeling, te verwijderen uit het justitiële documentatiesysteem. De minister van Veiligheid en Justitie had eerder, op 13 mei 2015, het verzoek van [appellant] om deze gegevens te verwijderen afgewezen op grond van artikel 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). De minister verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 24 augustus 2015. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten, omdat de gegevens feitelijk juist waren en er geen grond was voor verwijdering.

Tijdens de zitting op 17 maart 2017 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de transactie die aan de justitiële gegevens ten grondslag ligt, wegens dwaling was vervallen. Hij betoogde dat de minister niet adequaat had gereageerd op zijn verzoek om verwijdering. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de minister bij de beoordeling van het verzoek enkel dient te kijken of de gegevens overeenkomen met de justitiële gegevens van het openbaar ministerie. Aangezien [appellant] niet betwist dat hij de transactie heeft voldaan, maar enkel stelt dat deze is vervallen, concludeert de Afdeling dat de minister geen aanleiding had om de gegevens te verwijderen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gegevens niet onjuist waren en dat het verzoek van [appellant] om verwijdering niet kon worden gehonoreerd.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen, omdat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling was.

Uitspraak

201601596/1/A3.
Datum uitspraak: 10 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2016 in zaak nr. 15/6991 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2015 heeft de minister afwijzend besloten op het verzoek van [appellant] om, op grond van artikel 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg), op [appellant] betrekking hebbende justitiële gegevens te verwijderen uit het justitiële documentatiesysteem.
Bij besluit van 24 augustus 2015 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2017, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door B. Kesseler, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] wenst dat justitiële gegevens omtrent zijn persoon in verband met een eenvoudige mishandeling uit het justitiële documentatiesysteem worden verwijderd.
2.    De relevante in deze uitspraak aangehaalde bepalingen zijn opgenomen in bijlage 1. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inhoudelijk beroep
3.    [appellant] betoogt dat de over hem in het justitiële documentatiesysteem geregistreerde transactie met betrekking tot eenvoudige mishandeling geen rechtskracht meer heeft, omdat hij die wegens dwaling van zijn zijde heeft laten vervallen. Nu de transactie volgens hem is vervallen, dient de transactie uit het justitiële documentatiesysteem geschrapt te worden.
[appellant] stelt dat het vervallen van de transactie voortvloeit uit zijn klaagschrift op grond van artikel 9:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van 21 juli 2010 aan de hoofdofficier van justitie in Den Haag. Hij betoogt dat de stelling in dit klaagschrift dat de transactie wegens dwaling vervallen is als een verzoek daartoe moet worden beschouwd. Hij betoogt dat de klacht weliswaar is afgehandeld, maar dat in de afhandeling van het klaagschrift niet is gereageerd op dit verzoek. Hij meent dat hij er daarom op mocht vertrouwen dat het verzoek is gehonoreerd en de transactie is vervallen. Ten onrechte is de transactie echter niet geschrapt, aldus [appellant].
3.1.    Niet ter discussie staat dat de gegevens waarvan [appellant] verwijdering vraagt justitiële gegevens zijn waarvan [appellant] op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wjsg verwijdering kan vragen indien deze feitelijk onjuist zijn.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC6408) dient de minister bij de beslissing op een verzoek op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wjsg louter te beoordelen of de gegevens in het Justitiële documentatiesysteem overeenkomen met de justitiële of strafvorderlijke gegevens afkomstig van het openbaar ministerie. [appellant] betwist niet dat hem een transactie is aangeboden en dat hij die heeft voldaan. Hij stelt slechts dat hij die nadien heeft laten vervallen.
De transactie is onherroepelijk en deze is, ondanks pogingen van [appellant] daartoe, niet via de daartoe geëigende wegen ingetrokken of gewijzigd. Artikel 22 van de Wjsg biedt geen kader voor het initiëren van nader onderzoek naar de juistheid van de totstandkoming van deze transactie of onderzoek naar de vraag of deze op grond van dwaling vervallen is.
3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat de gegevens over de beslissing van het openbaar ministerie onjuist zijn overgenomen en deze wegens onjuistheid hadden moeten worden verwijderd.
Het betoog faalt.
Formele bezwaren
4.    [appellant] heeft naast het inhoudelijke beroep een groot aantal formele bezwaren aangevoerd over van de procedure bij de rechtbank, de besluitvorming in bezwaar en de besluitvorming rond het primaire besluit.
4.1.    [appellant] betoogt dat een verkeerde termijn voor het indienen van hoger beroep is medegedeeld. Hij acht de uitspraak van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en niet gebaseerd op de grondslag van het beroepschrift, het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
[appellant] betoogt dat de bezwaarprocedure niet correct is verlopen omdat de uitnodiging voor het horen, het ter inzage leggen van stukken en de gehanteerde termijn voor het toezenden van stukken niet voldeden aan artikel 7:4 van de Awb. Ook had de minister zich in het kader van de bezwaarprocedure volgens hem actiever op moeten stellen om naar een oplossing te zoeken.
Voorts betoogt hij dat het primaire besluit en het besluit op bezwaar niet door een bevoegde persoon zijn genomen omdat de mandaatbesluiten niet voldoen.
Ook betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat te laat op zijn verzoek is besloten en dit onrechtmatig is. Daarom had de minister volgens hem in het besluit op bezwaar het primaire besluit in moeten trekken en alsnog moeten besluiten aan het verzoek tegemoet te komen. Hij verwijst daartoe naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 augustus 2000 (ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8931).
Hij betoogt voorts dat hij van rechtswege een positieve beslissing op zijn verzoek heeft verkregen omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek. Daartoe verwijst hij naar artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb en naar de Dienstenwet. [appellant] betoogt ten slotte dat de minister het primaire besluit niet op grondslag van zijn verzoek heeft genomen en onvoldoende kennis heeft vergaard.
4.2.    De formele klachten van [appellant] falen. Zijn betoog over de termijn voor hoger beroep faalt reeds omdat de volgens hem onjuiste mededeling over de termijn in zijn voordeel is. De rechtbank is voldoende op zijn klachten ingegaan.
[appellant]s klachten over het horen in bezwaar falen omdat hij op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij daardoor is benadeeld. Uit de in de Staatscourant gepubliceerde mandaatregelingen blijkt genoegzaam dat de ambtenaren die het primaire en het bestreden besluit hebben genomen daartoe bevoegd waren.
Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, wordt in de door hem aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aan het enkele feit dat te laat is besloten niet de conclusie verbonden dat wanneer een bestuursorgaan te laat beslist dat dient te leiden tot een positief besluit op een aanvraag. Daarvoor bestaat in het geval van [appellant] ook geen aanleiding.
Zijn betoog dat zijn verzoek wegens overschrijding van de beslistermijn geacht moet worden te zijn toegewezen faalt eveneens. Artikel 4:20a van de Awb bepaalt dat afdeling 4.1.3.3 van die wet slechts van toepassing is als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. De Wjsg bevat geen voorschrift dat dit bepaalt. Het door [appellant] ingeroepen artikel 28 van de Dienstenwet is niet van toepassing, reeds omdat [appellant] geen vergunning als bedoeld in artikel 1 van die wet heeft aangevraagd. Voor zover [appellant] zich richt op gebreken in de motivering en het onderzoek ten behoeve van het primaire besluit, erkent hij dat dit gerepareerd is in het besluit op bezwaar. Deze gronden kunnen reeds daarom niet slagen.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij , leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Rietberg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017
725. Bijlage 1
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 22
1. Een ieder over wiens persoon justitiële gegevens worden verwerkt kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
[…]
Dienstenwet
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
dienst: economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt, als bedoeld in artikel 50 van het Verdrag;
[…]
vergunning: beslissing, uitdrukkelijk of stilzwijgend, over de toegang tot of de uitoefening van een dienst;
[…]
Artikel 2
1 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is van toepassing op de eisen en vergunningstelsels met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen.
[…]
Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011
Artikel 1
In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. bewindspersoon: de Minister van Veiligheid en Justitie of de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie;
[…]
d. Organisatiebesluit: het Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015;
[…]
Artikel 2
Aan de secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van de tot de verantwoordelijkheid van de bewindspersoon behorende aangelegenheden, met uitzondering van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten die zijn neergelegd in een document, gericht tot:
a. de Koning;
b. de raad van ministers van het Koninkrijk, de ministerraad of een daaruit gevormde onderraad of commissie;
c. de voorzitter van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal of van een uit die Kamer gevormde commissie;
d. de vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk of de vice-president van de Raad van State;
e. de president van de Algemene Rekenkamer; of
f. de Nationale ombudsman, indien de strekking daarvan is dat aan een aanbeveling van de Nationale ombudsman geen gevolg wordt gegeven.
Artikel 3
De secretaris-generaal wordt toegestaan ondermandaat te verlenen aan:
a. de hoofden van de clusters, bedoeld in artikel 2, onderdelen b tot en met h, van het Organisatiebesluit;
[…]
Mandaatregeling hoofden clusters van Ministerie van Veiligheid en Justitie 2012
Artikel 1
1. Van het ingevolge artikel 2 van de Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011 aan de secretaris-generaal verleende mandaat wordt ondermandaat verleend aan de hoofden van de clusters, genoemd in artikel 2, onder b tot en met h, van de Organisatieregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011 ten aanzien van de aangelegenheden die hun cluster betreffen.
Organisatieregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011
[Regeling vervallen per 11-07-2015 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2015.]
Artikel 2
Het ministerie heeft een hoofdstructuur, bestaande uit de volgende dienstonderdelen (clusters):
[…]
e. het directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR);
Mandaatregeling DGRR Ministerie van Veiligheid en Justitie 2013
Artikel 1
1. Van het ingevolge artikel 1 van de Mandaatregeling hoofden clusters Ministerie van Veiligheid en Justitie 2012 aan de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving verleende ondermandaat wordt ten aanzien van de aangelegenheden die hun dienstonderdeel betreffen ondermandaat verleend aan:
[…]
g. de directeur van de Justitiële informatiedienst.
Mandaatregeling Justid 2013 [Vervallen per 15-08-2015]
Artikel 1
Van het ingevolge artikel 1 van de Mandaatregeling DGRR Ministerie van Veiligheid en Justitie 2013 aan de algemene directeur Justitiële Informatiedienst verleende ondermandaat wordt ten aanzien van de aangelegenheden die hun dienstonderdeel betreffen ondermandaat verleend aan:
a. de directeur Strategie en Middelen;
b. de directeur Operatie;
c. de directeur Technologie.
Mandaatregeling Operatie Justid 2013
Artikel 1
Van het ingevolge artikel 1 van de Mandaatregeling Justid 2013 aan de directeur Operatie van de Justitiële Informatiedienst verleende ondermandaat wordt ten aanzien van de aangelegenheden die hun dienstonderdeel betreffen ondermandaat verleend aan:
[…]
e. de manager Justitiële Documentatie & Informatie Beheer (JD&IB).
Mandaatbesluit Justid 2015
Artikel 1
Van het ingevolge artikel 1 van de Mandaatregeling DGRR Ministerie van Veiligheid en Justitie 2013 aan de algemene directeur Justitiële Informatiedienst verleende ondermandaat wordt ten aanzien van de aangelegenheden die hun dienstonderdeel betreffen ondermandaat verleend aan:
a. de directeur Strategie en Middelen;
[…]