200900477/1/H3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 december 2008 in zaak nr. 08/528 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 2 juli 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om mutatie dan wel aanvulling van de op zijn naam geregistreerde justitiële gegevens, opgenomen in de justitiële documentatie, afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2007 heeft de minister, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2008, verzonden op 8 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.M. Cliteur, advocaat te Den Bosch, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) verwerkt de minister in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging.
Ingevolge het tweede lid worden bij algemene maatregel van bestuur de gegevens aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 22 kan degene aan wie overeenkomstig artikel 18 kennis is gegeven van hem betreffende justitiële gegevens, de minister schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Besluit justitiële gegevens (hierna: het Besluit) worden, voor zover hier van belang, als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 9 aangemerkt:
a. alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;
e. de maatschappelijke classificatie van het strafbare feit;
j. indien over het feit bij rechterlijke uitspraak is beslist: de inhoud van de uitspraak, waaronder de kwalificatie van het feit en de daarbij betrokken strafbepalingen.
2.2. [appellant] heeft verzocht om aanvulling van zijn justitiële gegevens in de justitiële documentatie omdat hij ernstige hinder ondervindt bij het aanvragen van een verklaring omtrent het gedrag. De essentie van deze aanvulling zou volgens [appellant] kunnen worden ontleend aan de overweging van het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna: het Hof) van 3 juni 2005, waarin het hof heeft vermeld dat de bewezenverklaring en de kwalificatie van de door hem gepleegde strafbare feiten vooral een beschrijving van een juridische werkelijkheid inhouden, waarvan het Hof zich realiseert dat deze mogelijkerwijs niet overeenstemt met de beleving van de burgers in de samenleving.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de minister, mede gelet op het doel van de verwerking van de justitiële gegevens, op goede gronden heeft besloten de bestaande registratie van zijn justitiële gegevens te handhaven. Hij voert hiertoe aan dat deze ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit aanvulling behoeft omdat uit de registratie niet de zwaarte van het gepleegde feit blijkt. Volgens [appellant] laat die bepaling ruimte om de zwaarte van het feit te registreren, nu deze de mogelijkheid biedt om naast de juridische kwalificatie de maatschappelijke classificatie te registreren. De rechtbank heeft miskend dat de juridische kwalificatie van het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld in aanzienlijke mate afwijkt van de maatschappelijke classificatie, aldus [appellant].
Ten slotte bestrijdt [appellant] de overweging van de rechtbank dat de zorgvuldigheid zich verzet tegen het opnemen van de verzochte aanvulling van overwegingen van het arrest van het Hof zonder dit arrest in zijn geheel op te nemen.
2.4. [appellant] is blijkens het arrest van 3 juni 2005 van het Hof veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 240 uur wegens opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. In overweging 9, houdende de strafmotivering, heeft het Hof overwogen dat er bij het bepalen van de op te leggen strafsoort en hoogte daarvan, evenwel rekening mee is gehouden dat in dit geval de bewezenverklaring en de kwalificatie van de feiten vooral een beschrijving van een juridische werkelijkheid inhouden, waarvan het Hof zich realiseert dat deze mogelijkerwijs niet overeenstemt met de beleving van de burgers in de samenleving. Deze aanvulling heeft het Hof kennelijk gegeven ter verklaring van de opgelegde strafsoort en de hoogte van de straf. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit geen ruimte biedt voor de door [appellant] verzochte aanvulling. Deze bepaling ziet slechts op de specificatie van het soort delict waar het om ging. Nu de straf die de rechter heeft opgelegd staat geregistreerd in de justitiële documentatie, blijkt hieruit de zwaarte van het gepleegde feit. Het betoog faalt derhalve.
2.5. Nu het Besluit geen ruimte biedt voor een aanvulling als verlangd, kan deze ook niet op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel worden gegeven. Reeds daarom kan het hoger beroep op dit punt geen doel treffen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.A. Offers, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009