ECLI:NL:RBDHA:2022:153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
21/3418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW voor alleenstaande na echtscheidingsverzoek en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank over de toekenning van AOW voor alleenstaanden. Eiser, die sinds 16 juli 1987 gehuwd was met [A], ontving vanaf 20 oktober 2016 AOW voor gehuwden. Na een systeemmelding dat [A] per 5 januari 2019 op een ander adres stond ingeschreven, heeft verweerder eiser verzocht om informatie over zijn woonsituatie. Eiser gaf aan dat hij en [A] sinds september 2017 niet meer samenwoonden en dat hij een echtscheidingsprocedure was gestart. Verweerder heeft echter in eerdere besluiten de AOW voor alleenstaanden ingetrokken en de terugvordering van teveel betaalde AOW aangekondigd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de feiten en omstandigheden van zijn situatie. De rechtbank oordeelde dat er vanaf 1 januari 2020 sprake was van duurzaam gescheiden leven, omdat het echtscheidingsverzoek van [A] op 13 december 2019 was ingediend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de AOW van eiser naar de norm voor alleenstaanden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over de nabetaling van de AOW en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.J.M.D. Maas),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 28 december 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiser bericht dat zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ongewijzigd wordt voortgezet naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde, dat de teveel betaalde AOW over de periode mei 2020 tot en met december 2020 wordt teruggevorderd ter hoogte van € 3.196,48 (bruto) en dat de voorlopig toegekende AOW voor een alleenstaande wordt ingetrokken.
In het besluit van 26 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus is partijen bij brief van 28 mei 2021 gevraagd of zij toestemming geven om de zaak schriftelijk af te doen. Beide partijen hebben bedoelde toestemming verleend.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1. Eiser is vanaf 16 juli 1987 gehuwd geweest met [A] ( [A] ). Vanaf 20 oktober 2016 ontvangt eiser AOW voor een gehuwde pensioengerechtigde.
2. Naar aanleiding van een systeemmelding bij verweerder dat [A] per 5 januari 2019 staat ingeschreven op een ander adres te Woerden, heeft verweerder eiser bij brief van 8 maart 2019 verzocht om het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ in te vullen. Eiser heeft onder andere aangegeven dat hij is begonnen met de scheidingsprocedure met [A] en dat hij en [A] sinds september 2017 niet meer bij elkaar wonen. Bij besluit van 8 april 2019 heeft verweerder eiser bericht dat zijn AOW onveranderd blijft. Eiser heeft telefonisch om toelichting van het besluit gevraagd bij verweerder. In het telefoonrapport van 1 mei 2019 staat dat aan eiser is uitgelegd dat hij niet in aanmerking komt voor een AOW voor alleenstaanden omdat, kort samengevat, uit de door eiser opgegeven feiten en omstandigheden niet is gebleken dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven.
3. Op 25 november 2019 heeft eiser verweerder telefonisch verzocht om een nieuw onderzoek omdat hij van mening is dat hij thans wel voldoet aan de voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven. Eiser en [A] hebben vervolgens elk afzonderlijk het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ ingevuld en opgestuurd naar verweerder medio december 2019.
4. Op 13 december 2019 heeft [A] een verzoek tot echtscheiding en nevenverzoeken ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland.
5. Bij besluit van 23 april 2020 heeft verweerder eiser bericht dat hij voorlopig AOW voor een alleenstaande krijgt met ingang van mei 2020. Verweerder heeft daarbij expliciet aangegeven dat nog een onderzoek naar de leefsituatie dient plaats te vinden door de afdeling Handhaving maar dat dit tijdelijk niet mogelijk is wegens de Coronacrisis.
Op 7 december 2020 hebben medewerkers van de afdeling Handhaving eiser telefonisch gesproken in het kader van de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven tussen eiser en [A] . Van dit gesprek is een verslag en door eiser ondertekend formulier opgemaakt. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen. Op 29 januari 2021 heeft eiser de terugvordering van € 3.196,48 voldaan. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder eiser op 24 februari 2021 en 12 maart 2021 telefonisch gesproken.
Het bestreden besluit
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt, kort samengevat, dat er nog te veel binding is tussen eiser en [A] en dat er daarom nog geen sprake is van een duurzaam gescheiden relatie. Er is nog steeds sprake van een grote financiële verbondenheid, waaruit zorg blijkt voor elkaar. Zodra het echtscheidingsconvenant is ingediend bij de rechtbank, kan er wellicht een omslagpunt plaatsvinden in het recht op AOW, aldus verweerder.
Wat hebben partijen aangevoerd
7. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder bij het bestreden besluit onvoldoende de relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen en dat het onderzoek van de toezichthouders onvoldoende zorgvuldig was. Verweerder was op de hoogte dat een echtscheidingsprocedure aanhangig was maar heeft niet nadrukkelijk gevraagd naar het door [A] ingediende verzoekschrift tot echtscheiding van 13 december 2019, waarbij zij ook heeft verzocht om partneralimentatie van € 15.000,- per maand. Het bedrag van € 400,- per week dat eiser aan [A] betaalt, moet worden aangemerkt als partneralimentatie vooruitlopend op de definitieve echtscheiding. Echtgenoten hebben krachtens artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek niet alleen tijdens maar ook na het huwelijk een onderhoudsplicht jegens elkaar. Met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:363, stelt eiser dat vanaf het moment van de indiening van het echtscheidingsverzoek sprake is van duurzaam gescheiden leven. Eiser verzoekt om toekenning van AOW voor een alleenstaande per 1 januari 2020.
8. Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd dat er geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven.
Het oordeel van de rechtbank
9. In geschil is of per 1 januari 2020 sprake was van duurzaam gescheiden leven tussen eiser en [A] .
10. De rechtbank stelt voorop dat het huwelijk van eiser en [A] , dat per 1 januari 2020 nog niet was ontbonden, voor de beoordeling van de hoogte van AOW-pensioen het uitgangspunt is. Dat betekent dat verweerder in dat geval in beginsel een AOW-pensioen toekent naar de norm voor een gehuwde. Dat is ook het geval indien er sprake is van een scheiding van tafel en bed, omdat het huwelijk dan niet is ontbonden.
11. Op dit uitgangspunt is een uitzondering opgenomen in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Op grond van dit artikel wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam scheiden leeft van de persoon met wie hij of zij is gehuwd.
12. Het is vaste rechtspraak dat bij gehuwden pas sprake is van duurzaam gescheiden leven als na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een situatie van duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1778).
13. In een aantal uitspraken heeft de CRvB meer inzicht gegeven in de vraag hoe concreet invulling moet worden gegeven aan de onder 12. genoemde norm. Aspecten die in de beoordeling worden meegenomen hebben onder meer betrekking op de mate waarin sprake is van gezamenlijk eigendom, gezamenlijke rekeningen en verzekeringen, de frequentie waarin betrokkenen elkaar zien, het samen op familiebezoek gaan, het verrichten van huishoudelijke taken voor elkaar en het in bezit zijn van elkaars sleutel in geval van calamiteiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:171). Ook kan meespelen dat sprake is van een testament op de langstlevende (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4199) Al deze aspecten worden in onderlinge samenhang bezien.
14. Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder heeft nagelaten nadrukkelijk te vragen naar het door [A] ingediende verzoekschrift tot echtscheiding van 13 december 2019 is de rechtbank van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat verweerder op dit punt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Afwijzing van eisers verzoek tot wijziging van de norm naar een AOW voor alleenstaande is geen belastend besluit. Op verweerder rust in beginsel dan ook niet de bewijslast tot het aannemelijk maken van eisers recht op AOW voor alleenstaanden. Eiser heeft op 7 januari 2020 de dagvaarding ontvangen met betrekking tot het door [A] ingediende echtscheidingsverzoek. Eiser heeft dit vervolgens niet nadrukkelijk aan verweerder meegedeeld, ook niet in de bezwaarprocedure. Hij heeft tijdens het telefonische onderzoek op 7 december 2020 enkel verklaard dat de scheiding in behandeling is bij de wederzijdse advocaten. Bij brief van 16 maart 2021 heeft eiser enkel email-correspondentie overgelegd waarin staat dat een concept convenant kan worden opgesteld.
15. Nu in beroep duidelijk is geworden dat [A] op 13 december 2019 een echtscheidingsverzoek heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van duurzaam gescheiden leven tussen hem en [A] vanaf 1 januari 2020. Met het ingediende echtscheidingsverzoek is op 13 december 2019 objectief waarneembaar geworden dat sprake was van een wens van [A] om de echtelijke samenleving duurzaam te verbreken. Niet bepalend is, zoals in het bestreden besluit staat, wanneer het echtscheidingsconvenant is ingediend bij de rechtbank. Verder is van belang dat eiser en [A] onder huwelijkse voorwaarden waren gehuwd, dat de woning van eiser te Nieuwkoop en de woning te Woerden waar [A] verblijft, enkel op naam van eiser staan, dat zij geen gezamenlijke bankrekening meer hebben per 1 januari 2020 en dat [A] ook niet meer in het testament staat van eiser. Niet is gebleken van gezamenlijke verzekeringen per 1 januari 2020. De financiële verstrengeling bestaat vanaf 1 januari 2020 enkel uit het betalen van alle woonlasten en de zorgverzekering van [A] door eiser en het geven van € 400,- leefgeld per week aan [A] . Dit kan, gelet op het ingediende echtscheidingsverzoek, vanaf 1 januari 2020 gezien worden als een vorm van partneralimentatie vooruitlopend op de definitieve echtscheiding. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet opgevat worden als een aanwijzing dat eiser en [A] nog zorg voor elkaar droegen zoals in een huwelijk. Er kan ook op grond van de overige feiten en omstandigheden niet geoordeeld worden dat er sprake is van enige mate van onderlinge zorg naar elkaar. Eiser en [A] hebben niet elkaars huissleutel voor calamiteiten. Het aantal contactmomenten tussen eiser en [A] is ook minimaal. Zij hebben verklaard elkaar alleen nog af en toe te spreken via Whatsapp berichten en elkaar af en toe te zien op de verjaardagen van de kinderen.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen. Dit betekent concreet dat verweerder eiser per 1 januari 2020 AOW voor een alleenstaande dient toe te kennen.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Hoewel eiser pas in beroep heeft aangevoerd dat [A] op 13 december 2019 een echtscheidingsverzoek heeft ingediend, heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven bij het bestreden besluit te blijven. Gelet hierop vloeide de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voort uit de handelwijze van eiser. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- per 1 januari 2022 bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 759,-.
19. Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de uitbetaling van de AOW overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft de primaire besluiten herroepen. Hiermee staat vast dat deze besluiten onrechtmatig waren. Verweerder is dan ook gehouden om de door dit besluit veroorzaakte schade te vergoeden. Het gaat hierbij om vergoeding van de vertragingsschade, verschuldigd wegens het niet tijdig uitbetalen van de AOW naar de norm voor een alleenstaande vanaf 1 januari 2020. Volgens vaste rechtspraak wordt voor de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding aansluiting gezocht bij artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente moet worden toegewezen. Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over nabetaling van de AOW voor een alleenstaande tot aan datum uitbetaling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten van 28 december 2020;
- herziet met ingang van 1 januari 2020 de AOW van eiser naar de norm voor een alleenstaande;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van wettelijke rente zoals onder 19. is omschreven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.