Uitspraak
17.6127 AOW
OVERWEGINGEN
.Verder is een beroep gedaan op artikel 2, eerste lid, van het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW. Appellante en betrokkene zijn op 27 februari 2017 gescheiden.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellante, die sinds 2005 aangaf duurzaam gescheiden te leven van haar echtgenoot. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het pensioen van appellante herzien naar de norm van een gehuwde, omdat uit onderzoek bleek dat zij en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. Appellante had in 2008 een AOW-pensioen aangevraagd en ontving aanvankelijk een uitkering voor alleenstaanden. Echter, na een huisbezoek in 2016 concludeerde de Svb dat de situatie anders was dan door appellante was aangegeven.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat zij duurzaam gescheiden leefde. De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet als duurzaam gescheiden kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellante en haar echtgenoot, ondanks dat zij een gescheiden huishouding leidden, regelmatig contact hadden en elkaar bezochten, wat erop wijst dat zij niet duurzaam gescheiden leefden in de zin van de AOW.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht het pensioen had herzien. De uitspraak benadrukt dat voor de toepassing van de AOW niet alleen de feitelijke woonsituatie van belang is, maar ook de onderlinge relatie en de intentie van de betrokkenen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.