ECLI:NL:CRVB:2018:4199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
17/6127 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen AOW en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellante, die sinds 2005 aangaf duurzaam gescheiden te leven van haar echtgenoot. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het pensioen van appellante herzien naar de norm van een gehuwde, omdat uit onderzoek bleek dat zij en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. Appellante had in 2008 een AOW-pensioen aangevraagd en ontving aanvankelijk een uitkering voor alleenstaanden. Echter, na een huisbezoek in 2016 concludeerde de Svb dat de situatie anders was dan door appellante was aangegeven.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat zij duurzaam gescheiden leefde. De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet als duurzaam gescheiden kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellante en haar echtgenoot, ondanks dat zij een gescheiden huishouding leidden, regelmatig contact hadden en elkaar bezochten, wat erop wijst dat zij niet duurzaam gescheiden leefden in de zin van de AOW.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht het pensioen had herzien. De uitspraak benadrukt dat voor de toepassing van de AOW niet alleen de feitelijke woonsituatie van belang is, maar ook de onderlinge relatie en de intentie van de betrokkenen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

17.6127 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2017, 16/7842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 20 december 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr.ir. H.H. Veurtjes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr.ir. Veurtjes. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is [in] 1963 gehuwd met [betrokkene] (betrokkene). In oktober 2008 heeft appellante een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd bij de Svb. Daarbij heeft appellante aangegeven dat zij gehuwd is en sinds 1 januari 2005 duurzaam gescheiden leeft van betrokkene. Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft de Svb aan appellante met ingang van april 2009 een AOW-pensioen toegekend naar de norm van een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een project duurzaam gescheiden leven heeft de Svb op 28 juni 2016 een onaangekondigd huisbezoek bij appellante afgelegd.
1.3.
Bij besluit van 10 augustus 2016, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit van 10 november 2016, heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellante met ingang van augustus 2016 herzien naar de norm van een gehuwde. De Svb heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat appellante en betrokkene niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. Daarbij is verder in aanmerking genomen dat de Svb zonder nader onderzoek destijds een AOW-pensioen voor een alleenstaande aan appellante heeft toegekend, zodat de periode voor augustus 2016 niet nader wordt onderzocht.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat zij ten tijde in geding duurzaam gescheiden leefde van betrokkene. Daarbij is aangevoerd dat zij 12 jaar geleden de echtelijke woning heeft verlaten en dat de echtscheiding inmiddels in gang was gezet. Appellante en betrokkene hebben een gescheiden huishouding, presenteren zich naar buiten toe als gescheiden mensen en betalen ieder voor de eigen huishouding. Appellante heeft nog contact met haar partner uit medelijden en bezorgdheid voor hem. Om die reden logeert zij gemiddeld twee keer per maand bij hem en strijkt zij af en toe
.Verder is een beroep gedaan op artikel 2, eerste lid, van het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW. Appellante en betrokkene zijn op 27 februari 2017 gescheiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante ten tijde in geding niet is aan te merken als duurzaam gescheiden levend van betrokkene in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Voorts is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat, voor de toepassing van de AOW, niet kan worden gezegd dat appellante en betrokkene ten tijde in geding ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidde alsof hij niet met de ander gehuwd was en deze toestand door beiden of één van hen als bestendig is bedoeld. Hierbij is van belang dat appellante ongeveer twee weekeinden per maand logeerde bij betrokkene en dat appellante dan soms voor betrokkene een overhemd streek. Zij dronken af en toe bij elkaar koffie, gingen samen uit eten en bezochten elkaar. Ook belden zij elkaar en hadden zij de sleutel van elkaars woning. Verder is van belang dat appellante en betrokkene beiden eigenaar waren van de echtelijke woning waarin betrokkene is blijven wonen, fiscale partners waren en dat sprake was van een testament op de langstlevende. Dat appellante betrokkene zag uit medelijden en bezorgdheid, wijst op zichzelf reeds op een zekere mate van onderlinge zorg. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet ondubbelzinnig dat appellante in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van betrokkene in de zin van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van de AOW, zodat zij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. De overige omstandigheden zoals het beschikken van een eigen woning en het betalen van de eigen vaste lasten en kosten voor de huishouding kunnen daar niet aan afdoen. In verband met de scheiding heeft de Svb aan appellante inmiddels een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande toegekend.
4.4.
Een beroep op artikel 2, eerste lid, van het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW, mist relevantie. In het geval van appellante, die ten tijde in geding nog gehuwd was, moet worden getoetst of sprake is van duurzaam gescheiden leven en niet of sprake is van gescheiden hoofdverblijven. Een beroep hierop slaagt dan ook niet.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.D. Alting Siberg
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.
IvR