ECLI:NL:CRVB:2019:171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
17/6401 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening AOW-uitkering naar de norm voor een alleenstaande

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die sinds maart 2009 een ouderdomspensioen ontvangt ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een gehuwde. Appellant verzocht in augustus 2016 de Sociale verzekeringsbank (Svb) om zijn AOW-pensioen te herzien naar de norm van een alleenstaande, omdat hij en zijn echtgenote sinds 11 augustus 2016 gescheiden van elkaar leven. De Svb heeft echter de aanvraag afgewezen, omdat uit onderzoek bleek dat appellant en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden van elkaar leven.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn woonsituatie uiteengezet en betoogd dat hij recht heeft op een pensioen naar de norm van een alleenstaande. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant en zijn echtgenote ten tijde van de aanvraag niet als duurzaam gescheiden kunnen worden beschouwd, omdat zij op hetzelfde perceel wonen, gezamenlijke rekeningen hebben en elkaar dagelijks zien. De Raad heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig aantonen dat appellant duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote in de zin van de AOW.

Daarnaast heeft appellant een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar dit werd afgewezen omdat er geen uitdrukkelijke toezegging van de Svb was gedaan. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6401 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
11 augustus 2017, 17/1392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 januari 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Herder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds maart 2009 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een gehuwde. In augustus 2016 heeft appellant de Svb verzocht zijn AOW-pensioen te herzien naar de norm van een alleenstaande. Daarbij heeft appellant aangegeven dat zijn echtgenote en hij sinds 11 augustus 2016 gescheiden van elkaar leven. Het perceel waarop zij wonen is opgesplitst. De echtgenote is blijven wonen in het woonhuis op nummer 7 en appellant woont in de loods op nummer 7a.
1.2.
Bij besluit van 30 augustus 2016, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit van 21 februari 2017, heeft de Svb de aanvraag voor een ouderdomspensioen voor een alleenstaande afgewezen. De Svb heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat appellant en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden van elkaar leven.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep gewezen op zijn woonsituatie en meent dat hij op grond daarvan recht heeft op een pensioen naar de norm van een alleenstaande
.Verder heeft appellant aangevoerd dat hij volgens [naam A] van de Svb, die onderzoek deed naar de woonsituatie van appellant, recht zou hebben op een alleenstaande AOW-pensioen. Appellant is op 27 juli 2018 verhuisd naar [woonplaats].
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant per augustus 2016 geen recht heeft op een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande, omdat appellant niet is aan te merken als duurzaam gescheiden levend van zijn echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Voorts is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.3.
In het licht van de feiten en omstandigheden waarop appellant zich beroept, kan voor de toepassing van de AOW niet worden gezegd dat appellant en zijn echtgenote ten tijde in geding ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidde alsof hij niet met de ander gehuwd was en deze toestand door beiden of één van hen als bestendig was bedoeld.
4.4.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is hierbij van belang dat appellant en zijn echtgenote op hetzelfde perceel leven, dat in gezamenlijk eigendom is. Appellant en zijn echtgenote hebben nog gezamenlijke rekeningen, waarvan de hypotheek, de zorgkosten, de brand- en de inboedelverzekering, de WA-verzekering en de energierekeningen worden betaald. Voor het overige hebben zij gescheiden bankrekeningen. Appellant en zijn echtgenote zien elkaar dagelijks. Appellant gebruikt de telefoonaansluiting van zijn echtgenote en zij verzorgt het wasgoed van appellant. Beiden hebben elkaars sleutel in geval van calamiteiten. Appellant en zijn echtgenote hebben verder aangegeven elkaar bij ziekte te zullen verzorgen en ongeveer nog twee keer per maand samen op familiebezoek te gaan. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant aangegeven dat hij sinds februari 2017 zijn auto heeft weggedaan en dat hij sindsdien voor vervoer afhankelijk is van zijn echtgenote. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet ondubbelzinnig dat appellant in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. De Svb heeft dan ook de aanvraag om toekenning van een alleenstaande pensioen terecht afgewezen. In verband met de verhuizing naar [woonplaats] heeft de Svb aan appellant per juli 2018 een AOW-pensioen toegekend naar de norm van een alleenstaande.
4.5.
Appellant heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Dit beroep wordt afgewezen, nu uit de stukken niet blijkt van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van de zijde van de Svb.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van
G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 januari 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.D. Alting Siberg
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

KS