ECLI:NL:CRVB:2021:363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van ouderdomspensioen in het kader van duurzaam gescheiden leven
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellante, die duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De Raad oordeelde dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) ten onrechte had aangenomen dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde, ondanks het feit dat zij op verschillende adressen woonden en de echtgenoot de hypotheek voor de woning betaalde. De Raad stelde vast dat de wens van appellante om de echtelijke samenleving duurzaam te verbreken objectief waarneembaar werd op het moment dat zij een verzoek tot echtscheiding indiende bij de rechtbank op 12 februari 2018.
De Svb had eerder, op basis van een onderzoek, besloten dat appellante met ingang van 1 februari 2017 niet langer voldeed aan de voorwaarden voor een ouderdomspensioen voor ongehuwden. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat appellante en haar echtgenoot nog steeds een zekere mate van financiële en persoonlijke verstrengeling hadden. Echter, de Raad oordeelde dat de omstandigheden waren veranderd en dat appellante vanaf de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot.
De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De Raad herzag het ouderdomspensioen van appellante met terugwerkende kracht naar 1 februari 2018 naar dat van een ongehuwde pensioengerechtigde. Tevens werd de Svb veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die op € 2.136,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve feiten bij de beoordeling van de status van duurzaam gescheiden leven in het kader van de AOW.