ECLI:NL:RBDHA:2022:15241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
9734859 RL EXPL 22-4169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeplaatsstelling op grond van 7:307 BW bij inbreng van de onderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [bedrijf01] c.s. over de indeplaatsstelling van Banketbakkerij Plasman B.V. in de huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. [eiser01] had als verhuurder een huurovereenkomst met [bedrijf01] als huurder, maar [bedrijf01] had haar onderneming overgedragen aan Banketbakkerij Plasman B.V. zonder toestemming van [eiser01]. Dit leidde tot een geschil over de vraag of de huurovereenkomst kon worden overgedragen aan de nieuwe vennootschap. De kantonrechter oordeelde dat de inbreng van de onderneming in een besloten vennootschap kan worden beschouwd als een overdracht in de zin van artikel 7:307 BW, mits er een zwaarwichtig belang is voor de huurder. De kantonrechter concludeerde dat [bedrijf01] c.s. voldoende zwaarwichtig belang hadden bij de overdracht, omdat de vennoten door de inbreng in een besloten vennootschap in een betere fiscale positie kwamen. De kantonrechter heeft de reconventionele vordering tot indeplaatsstelling toegewezen, onder de voorwaarde dat de vennoten zich hoofdelijk garant stelden voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De vordering van [eiser01] om de ingebruikgeving aan Banketbakkerij Plasman B.V. te beëindigen werd afgewezen, evenals de boete van € 25.000,00 die [eiser01] had gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
DA/C
Zaak-/rolnr.: 9734859 RL EXPL 22-4169
23 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser01] ,wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij in conventie, tevens verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. I.R. Köhne,
tegen

1.de vennootschap onder firma [naam v.o.f.01] v.o.f.

voorheen zakendoende onder de naam Banketbakkerij Plasman,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,

2. [gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats02] ,

3. [gedaagde02]

wonende te [woonplaats03] ,
gedaagde partijen in conventie, tevens eisende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. M.W. Renzen.
Partijen worden hierna geduid als “ [eiser01] ”, “ [bedrijf01] ”, “ [gedaagde01] ” en “ [gedaagde02] ”. [bedrijf01] , [gedaagde01] en [gedaagde02] worden gezamenlijk geduid als “ [bedrijf01] c.s.”

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 28 februari 2022;
  • de akte overlegging producties zijdens [eiser01] ;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in (deels voorwaardelijke) reconventie met producties;
  • conclusie van antwoord in (deels voorwaardelijke) reconventie met producties;
  • akte houdende wijziging eis in reconventie.
1.2.
Op 3 oktober 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiser01] , bijgestaan door mr. I.R. Köhne, en [bedrijf01] c.s. bijgestaan door mr. M.W. Renzen. Mr. Renzen heeft spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[eiser01] , als verhuurder, heeft met [bedrijf01] , als huurder, een huurovereenkomst gesloten wat betreft de bedrijfsruimte aan de [adres01] en [adres02] te [plaats01] . Op deze huurovereenkomst zijn de “ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW” (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. Voor zover relevant is daarin vermeld:
“Gebruik
6.1
Huurder zal het gehuurde - gedurende de gehele duur van de huurovereenkomst - daadwerkelijk, geheel, behoorlijk en zelf gebruiken uitsluitend overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming. (…)
Onderhuur/indeplaatsstelling
8.1
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan, dan wel de huurrechten geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of in te brengen in een personenvennootschap of rechtspersoon.
8.2
Ingeval huurder handelt in strijd met bovenstaande bepaling, verbeurt huurder aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan tweemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede schadevergoeding te vorderen.
2.2.
De huurovereenkomst is mede vastgelegd in een allonge van 1 maart 2018, waarin onder meer is bepaald:

Artikel 5 - Indeplaatsstelling
Indien de VOF voor 1 maart 2038 haar onderneming aan een derde partij overdraagt, en de Huurovereenkomst loopt op het moment van overdracht nog en is nog niet (tussentijds) door de VOF opgezegd, verklaart verhuurder zich hierbij bereid in te stemmen met een indeplaatsstelling van de koper van de door de VOF gevoerde onderneming alsmede - indien de overdracht plaatsvindt na 1 maart 2033, met een verlenging van de huurperiode tot 1 maart 2043 op basis van alsdan marktconforme condities, een en ander evenwel uitsluitend indien de koper van de onderneming (lees: de UBO) een te goeder naam en faam bekend staand persoon is en ook in financieel opzicht voldoende zekerheid biedt voor de deugdelijke nakoming van zijn verplichtingen onder de Huurovereenkomst. De VOF verklaart aan verhuurder belang te hebben bij de mogelijkheid haar onderneming aan een opvolgend banketbakker op dezelfde plek over te kunnen dragen.”
2.3.
De vennoten van [bedrijf01] zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] .
2.4.
In het handelsregister is geregistreerd dat [bedrijf01] per 22 maart 2021 is ontbonden en dat de onderneming is voortgezet door Banketbakkerij Plasman B.V. [gedaagde01] en [gedaagde02] zijn de indirect bestuurders en aandeelhouders van Banketbakkerij Plasman B.V.
2.5.
Met het e-mailbericht van 23 augustus 2021 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] en [gedaagde02] bericht dat hij erop was gestuit dat [bedrijf01] is uitgeschreven uit het handelsregister en dat de onderneming is voortgezet door Banketbakkerij Plasman B.V., dat dit in strijd is met de huurovereenkomst en dat hij er geen toestemming voor verleent. Hij heeft verzocht de overdracht aan de besloten vennootschap en de ontbinding van [bedrijf01] ongedaan te maken binnen twee weken. Hij heeft daarbij verwezen naar de boetebepaling van artikel 8.2 van de algemene voorwaarden.
2.6.
[bedrijf01] c.s. hebben hieraan geen gevolg gegeven. Er is tussen (de gemachtigden) van partijen contact geweest over het bereiken van een minnelijke oplossing wat betreft dit geschil.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eiser01] heeft gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
[bedrijf01] c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen een week na betekening van het vonnis de ingebruikgeving aan Banketbakkerij Plasman B.V. te beëindigen en beëindigd te houden en [bedrijf01] (althans [bedrijf01] c.s.) te veroordelen het gehuurde binnen een week na betekening van het vonnis wederom daadwerkelijk, geheel, behoorlijk en zelf te gebruiken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 ineens vermeerderd met € 1.000,00 per dag dat [bedrijf01] c.s. de veroordelingen niet geheel nakomen;
[bedrijf01] c.s. hoofdelijk te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 25.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
[bedrijf01] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser01] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het navolgende ten grondslag. Het verbod in artikel 8.1 van de algemene voorwaarden is door [bedrijf01] c.s. overtreden. Vanaf het moment dat de onderneming niet langer werd gedreven door [bedrijf01] maar door Banketbakkerij Plasman B.V., is het gehuurde door [bedrijf01] immers in gebruik afgestaan aan Banketbakkerij Plasman B.V. Hiermee is ook het gebod van artikel 6.1 van de algemene voorwaarden overtreden. Er wordt aanspraak gemaakt op de boete van artikel 8.2 van de algemene voorwaarden. De boeteaanspraak wordt vooralsnog beperkt tot
€ 25.000,00.
3.3.
[bedrijf01] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.
3.4.
In reconventie hebben [bedrijf01] c.s., na wijziging van eis, gevorderd Banketbakkerij Plasman B.V. op de voet van artikel 7:307 BW in de plaats te stellen van Banketbakkerij Plasman v.o.f. in de huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres01] en [adres02] in [plaats01] met ingang van primair 22 maart 2021 en subsidiair per een door de kantonrechter te bepalen datum.
3.5.
[bedrijf01] c.s. leggen aan deze vordering ten grondslag dat [bedrijf01] een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht, omdat haar vennoten met de inbreng in Banketbakkerij Plasman B.V. fiscaal in een aanmerkelijk betere positie komen te verkeren. Verder biedt Banketbakkerij Plasman B.V. voldoende waarborgen voor de volledige nakoming van de huurovereenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering. De indirect bestuurders en aandeelhouders van Banketbakkerij Plasman B.V. zijn dezelfde personen als de vennoten van [bedrijf01] . Er zijn nooit klachten geuit over de bedrijfsvoering. De rechter kan zo nodig voorwaarden verbinden aan de machtiging.
3.6.
[eiser01] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

4.Beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de conventie en de reconventie, zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de achtergrond van het geschil is de inbreng van de onderneming van [bedrijf01] in Banketbakkerij Plasman B.V. per 22 maart 2021. [bedrijf01] c.s. hebben niet voorafgaand aan de inbreng van de onderneming toestemming gevraagd aan [eiser01] voor de overdracht van de huurovereenkomst aan Banketbakkerij Plasman B.V. [eiser01] is er in augustus 2021 mee bekend geworden dat de inbreng van de onderneming had plaatsgevonden door de vermelding in het handelsregister. Vervolgens hebben (de gemachtigden van) partijen onderhandeld om te komen tot een minnelijke oplossing. Grosso modo had [eiser01] een variant voor ogen waarbij [bedrijf01] de bedrijfsruimte zou onderverhuren aan Banketbakkerij Plasman B.V., terwijl [bedrijf01] c.s. voorstelden de huurovereenkomst over te dragen aan Banketbakkerij Plasman B.V. waarbij
[gedaagde01] en [gedaagde02] zich als borg zouden verbinden. Aanvankelijk hadden [bedrijf01] c.s. zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat partijen daadwerkelijk overeenstemming hadden bereikt, maar zij hebben niet gepersisteerd bij hun daarop geënte verweer en reconventionele vordering. De kantonrechter gaat er dus vanuit dat er geen overeenstemming is bereikt tussen partijen hierover. Dat brengt mee dat de kantonrechter ervan uitgaat dat de huurovereenkomst niet is overgegaan van [bedrijf01] naar Banketbakkerij Plasman B.V.
4.3.
De kantonrechter ziet aanleiding om eerst de reconventionele vordering van [bedrijf01] tot indeplaatsstelling op grond van artikel 7:307 BW te behandelen. Het toewijzen van die vordering brengt naar het oordeel van de kantonrechter namelijk mee dat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen, zoals hierna nader zal worden toegelicht.
Indeplaatsstelling
4.4.
Artikel 7:307 BW bepaalt dat indien overdracht door de huurder aan een derde van het in het gehuurde door de huurder zelf of een ander uitgeoefend bedrijf gewenst wordt, de huurder kan vorderen dat hij gemachtigd wordt om die derde als huurder in zijn plaats te stellen. Op grond van lid 2 van dat artikel beslist de rechter met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder of de ander die het bedrijf uitoefent, een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van het bedrijf en dat hij haar steeds afwijst, indien de voorgestelde huurder niet voldoende waarborgen biedt voor een volledige nakoming van de overeenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Ingevolge het derde lid van het artikel kan de rechter aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen. Machtiging tot indeplaatsstelling moet in beginsel worden gevorderd voordat de bedrijfsoverdracht wordt gerealiseerd. Dat de bedrijfsoverdracht al heeft plaatsgevonden behoeft echter niet zonder meer in de weg te staan aan ontvankelijkheid van een vordering op grond van artikel 7:307 lid 1 BW.
4.5.
[eiser01] stelt dat volgens vaste rechtspraak bij inbreng van een bedrijf in een door de huurder zelf gecontroleerde besloten vennootschap van een bedrijfsoverdracht in de zin van artikel 7:307 BW geen sprake is. De reconventionele vordering tot indeplaatsstelling zou reeds daarom moeten worden afgewezen, aldus [eiser01] .
4.6.
De kantonrechter overweegt dat de feitenrechtspraak op dit punt echter een wisselend beeld laat zien. [1]
4.7.
Deze kwestie is ook aan bod geweest in de parlementaire geschiedenis bij artikel 7A:1635 BW (oud). Artikel 7A:1635 BW is de voorloper van 7:307 BW. In de parlementaire geschiedenis is voor zover relevant vermeld:

Verschillende leden vragen naar de consequenties van de inbreng van een bedrijf in een naamloze vennootschap of een vennootschap onder firma en van de ontbinding daarvan. De ondergetekende zou deze vragen eerst willen bezien met betrekking tot de naamloze vennootschap en vervolgens met betrekking tot de vennootschap onder firma. Bij inbreng van een bedrijf, uitgeoefend in een gehuurde ruimte, in een naamloze vennootschap kan men zich voorstellen, dat men de huurovereenkomst in haar geheel inbrengt, zodat de naamloze vennootschap huurder wordt in plaats van de inbrenger. Voor een zodanige overdracht van het huurcontract is medewerking van de verhuurder vereist. De ondergetekende verwijst in dit verband naar de mogelijkheden, welke artikel 1635 biedt.
Ook kan men zich voorstellen, dat de huurder zijn positie als huurder behoudt, doch het huurgenot wil inbrengen in de naamloze vennootschap. Of hij daartoe bevoegd is, zal afhangen van de inhoud van het huurcontract. Artikel 1595, eerste lid B.W. verbiedt immers elke vorm van huurafstand en wederverhuur tenzij de verhuurder deze heeft toegelaten. Vergelijk H.R. 14 april 1967, N.J. 1967, nr. 265. [2]
En
Artikel 1635(…)
Op de vraag of inbreng van de onderneming in een naamloze vennootschap of in een vennootschap onder firma een zwaarwichtig belang is, zou de ondergetekende willen antwoorden dat deze omstandigheid een zwaarwichtig belang kan zijn. [3]
4.8.
Uit deze parlementaire geschiedenis volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de inbreng van een onderneming in een rechtspersoon ook onder de reikwijdte valt van artikel 7A:1635 BW (oud) en een dergelijke inbreng kan dus een bedrijfsoverdracht zijn in die zin van dat artikel. De wetgever heeft wat betreft een dergelijke inbreng immers verwezen naar artikel 7A:1635 BW en tevens overwogen dat een dergelijke inbreng een zwaarwichtig belang kan zijn in de zin van artikel 7A:1635 BW. Op dit punt is vervolgens geen wijziging beoogd bij de invoering van artikel 7:307 BW. [4]
4.9.
Naar de kantonrechter kan vaststellen, heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgelaten hierover.
In zijn arrest van 16 juni 1978 [5] , waarnaar [eiser01] verwijst, heeft de Hoge Raad hierover niet geoordeeld. Dat arrest had geen betrekking op de situatie waarbij een onderneming was ingebracht in een besloten vennootschap. In het arrest was aan de orde wanneer een vordering tot indeplaatsstelling op grond het toen geldende 7A:1635 BW kon worden gedaan en of die vordering ook nog kon worden ingesteld na de bedrijfsoverdracht. [6]
In het arrest van 12 februari 1999 heeft de Hoge Raad zich evenmin hierover uitgelaten. In die zaak had de rechtbank geoordeeld dat uit de stellingen van de huurder niet was gebleken dat hij voornemens was zijn bedrijf te verkopen. Hij had slechts gesteld dat zijn zoon wellicht in de toekomst (een gedeelte van) de exploitatie zou overnemen. Nu hij, aldus nog steeds de rechtbank, naar zijn eigen zeggen zijn eenmanszaak reeds vijftien jaar terug had ingebracht in een besloten vennootschap en bij die gelegenheid geen indeplaatsstelling had gevorderd, was het door de huurder gedane verzoek, gezien de strekking van artikel 7A:1635 BW te laat gedaan; ieder verband met de inbreng van de eenmanszaak in een BV van destijds en de indeplaatsstelling van nu ontbrak volgens de rechtbank. Dat oordeel werd in cassatie in stand gelaten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank met juistheid had geoordeeld dat artikel 7A:1635 BW geen grondslag bood voor de vordering tot indeplaatsstelling, nu blijkens de stellingen van de partij die de indeplaatsstelling vorderde, de vordering geen verband hield met een voorgenomen overdracht van het bedrijf en zich evenmin het geval voordeed dat de overdracht van het bedrijf al had plaatsgevonden doch de huurder zo spoedig mogelijk daarna het nodige heeft gedaan om tot huuroverdracht te geraken. Uit het arrest volgt dus niet dat er geen sprake is van een overdracht in de zin van artikel 7A:1635 BW in geval van een inbreng in een besloten vennootschap, maar slechts dat de huurder onvoldoende had gesteld dat de gevorderde indeplaatsstelling verband hield met de inbreng.
Het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2000 had eveneens betrekking op de vraag of de vordering tot indeplaatsstelling tijdig was gedaan. [7] In dat arrest was overigens de situatie aan de orde waarin de onderneming van een eenmanszaak was voortgezet door een besloten vennootschap, waarvan de aandelen voor 50% werden gehouden door dezelfde persoon als de eenmanszaak. In hoger beroep was de rechtbank ervan uitgaan dat die situatie werd bestreken door 7A:1635 BW, waartegen in cassatie niet was opgekomen.
4.10.
De conclusie van de kantonrechter is dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de inbreng van een onderneming in een door de huurder zelf gecontroleerde besloten vennootschap een overdracht kan zijn als bedoeld in artikel 7:307 BW. Uit de jurisprudentie, en in het bijzonder de arresten van de Hoge Raad over 7A:1635 BW en 7:307 BW, volgt niet een andere conclusie.
4.11.
Wat betreft het vereiste dat [bedrijf01] een zwaarwichtig belang moet hebben bij de overdracht, hebben [bedrijf01] c.s. naar voren gebracht dat haar vennoten - [gedaagde01] en [gedaagde02] - door de inbreng in een aanmerkelijk betere fiscale positie komen te verkeren. [eiser01] heeft betwist dat sprake is van zwaarwichtige belangen in de zin van artikel 7:307 lid 2 BW. Het gestelde fiscale voordeel is niet toegelicht, laat staan cijfermatig onderbouwd. Verder rendeert [bedrijf01] prima, waarbij de huur makkelijk kon worden opgebracht. Door de omzetting van de onderneming naar een besloten vennootschap wordt de belastingdruk mogelijk verlaagd, maar indien die verlaging niet nodig is om de huurbetaling of andere verplichtingen te kunnen nakomen, is er geen zwaarwichtig belang, aldus [eiser01] .
4.12.
De kantonrechter verwijst naar de hierboven aangehaalde passage in de parlementaire geschiedenis, inhoudende dat de inbreng van de onderneming in een naamloze vennootschap of in een vennootschap onder firma een zwaarwichtig belang kan zijn. Voorts overweegt de kantonrechter dat een zwaarwichtig belang van de huurder bij de indeplaatsstelling gelegen kan zijn in een financieel belang van de huurder daarbij. [8] [eiser01] heeft niet weersproken dat de inbreng van de onderneming in de besloten vennootschap fiscale voordelen met zich brengt voor de vennoten van [bedrijf01] . Bij die stand van zaken hebben [bedrijf01] c.s. voldoende onderbouwd dat sprake is van een zwaarwichtig belang van [bedrijf01] bij de overdacht van de onderneming naar Banketbakkerij Plasman B.V. De betwisting van [eiser01] dat [bedrijf01] c.s. de omvang van dit fiscale voordeel onvoldoende hebben gekwantificeerd met een cijfermatige onderbouwing, treft geen doel. Voor het aannemen van een zwaarwichtig belang is evenmin vereist dat de onderneming anders haar financiële verplichting niet kan nakomen. Het vereiste is niet zo streng.
4.13.
[eiser01] heeft niet weersproken dat Banketbakkerij Plasman B.V. voldoende waarborgen zal bieden voor een volledige nakoming van de huurovereenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat.
4.14.
Het tweede lid van artikel 7:307 BW bepaalt verder dat de rechter beslist met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waarbij de belangen van de huurder en verhuurder worden afgewogen. In dat kader heeft [eiser01] gewezen op het risico van discontinuïteit bij besloten vennootschappen en de omstandigheid dat beleidsbepalers binnen een besloten vennootschap de mogelijkheid hebben om het vermogen van de vennootschap te beïnvloeden. Ook wijst [eiser01] op de gevolgen in geval van een faillissement en opzegging door de curator in dat geval.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat een indeplaatsstelling van Banketbakkerij Plasman B.V. als huurder in plaats van [bedrijf01] gevolgen kan hebben voor de financiële positie van [eiser01] , ondanks dat thans Banketbakkerij Plasman B.V. voldoende waarborgen zal bieden voor de nakoming van de huurovereenkomst. Op dit moment kan [eiser01] zich immers verhalen op het volledige vermogen van [bedrijf01] c.s. terwijl na de indeplaatsstelling [eiser01] zich alleen op het vermogen van Banketbakkerij Plasman B.V. kan verhalen. In zoverre heeft [eiser01] een belang bij voortzetting van de huidige situatie ten opzichte van de indeplaatsstelling. Daar komt bij dat na de indeplaatsstelling de aandelen van Banketbakkerij Plasman B.V. kunnen worden overgedragen aan een of meer derden en er een bestuurswijziging kan plaatsvinden, zodat [eiser01] zich geconfronteerd kan zien met feitelijk andere ondernemers terwijl een toetsing ex artikel 7:307 BW dan niet aan de orde is. Ook dat kan dan gevolgen hebben voor de financiële zekerheid van [eiser01] . Naar het oordeel van de kantonrechter worden deze legitieme belangen evenwel voldoende ondervangen door de hierna te stellen voorwaarden. Een belangenafweging staat dus niet in de weg aan de gevorderde indeplaatsstelling.
4.16.
De kantonrechter zal als voorwaarde aan de indeplaatsstelling stellen dat [gedaagde01] en [gedaagde02] zich hoofdelijk verbinden voor de nakoming van verplichtingen op grond van de huurovereenkomst. Hiermee zijn de hiervoor genoemde belangen van [eiser01] voldoende gewaarborgd. Wat betreft de duur van de borgstelling overweegt de kantonrechter dat in artikel 5 van de allonge partijen een regeling hebben getroffen ingeval van een door [bedrijf01] gewenste indeplaatsstelling voor afloop van de huurovereenkomst. Indien de huurovereenkomst zou zijn voorgezet door [bedrijf01] zou in het geval van een dergelijke indeplaatsstelling, eventueel naar aanleiding van een machtiging van de kantonrechter ex artikel 7:307 BW, de aansprakelijkheid van [bedrijf01] c.s. eindigen. Daarom vindt de kantonrechter het passend dat de borgstelling zal vervallen in het geval van een indeplaatsstelling op grond van artikel 5 van de allonge dan wel ingeval van een indeplaatsstelling op grond van een machtiging van de kantonrechter ex artikel 7:307 BW.
4.17.
De conclusie is dat de reconventionele vordering zal worden toegewezen zoals hierna bepaald. [bedrijf01] zal worden gemachtigd om Banketbakkerij Plasman B.V. in de plaats te stellen als huurster onder de hierna te noemen voorwaarden. De machtiging kan niet met terugwerkende kracht worden verleend.
4.18.
Uit het toewijzen van de reconventionele vordering volgt dat de vordering in conventie onder A – om de ingebruikgeving van het gehuurde aan Banketbakkerij Plasman B.V. te beëindigen en het gehuurde weer zelf in gebruik te nemen – wordt afgewezen. Die toewijzing brengt ook mee dat de gevorderde boete van € 25.000,00 wordt afgewezen. Gelet op de toewijzing van de reconventie hebben [bedrijf01] c.s. niet in strijd gehandeld met het verbod van artikel 8.1. algemene voorwaarden.
4.19.
[eiser01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie en reconventie.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de kosten van deze procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van [bedrijf01] c.s. vastgesteld op € 996,00 als het aan de gemachtigde van [bedrijf01] c.s. toekomende salaris;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling;
in reconventie
5.4.
machtigt [bedrijf01] om Banketbakkerij Plasman B.V. in de plaats te stellen als huurster van de bedrijfsruimte staande en gelegen aan de [adres01] en [adres02] te [plaats01] zulks onder de voorwaarden:
- dat [gedaagde02] en [gedaagde01] zich persoonlijk hoofdelijk garant stellen voor de betaling van de huurprijs en de andere uit de huurovereenkomst volgende financiële verplichtingen tot het moment van een indeplaatsstelling op grond van artikel 5 van de allonge dan wel een indeplaatsstelling op grond van een machtiging van de kantonrechter ex artikel 7:307 BW;
5.5.
veroordeelt [eiser01] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [bedrijf01] c.s. vastgesteld op € 498,00 als het aan de gemachtigde van [bedrijf01] c.s. toekomende salaris;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. D.E. Alink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2022.

Voetnoten

1.Zie onder meer: kantonrechter Groningen 10 november 1995, ECLI:NL:RBGRO:1995:AK0764; kantonrechter Zwolle-Lelystad 8 februari 2007, ECLI:NL:RBZLY:2007:AZ9847, waaruit kan worden afgeleid dat een inbreng van een onderneming wel onder de reikwijdte van 7:307 BW valt. Uit gerechtshof Amsterdam 22 september 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU7791 en rechtbank Amsterdam 2 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4515 kan daarentegen worden afgeleid dat een inbreng van een onderneming in een zelf gecontroleerde vennootschap geen overdracht is als bedoeld in artikel 7:307 BW.
2.Kamerstukken II 1969/70, 8875, nr. 6, p. 4 (MvA).
3.Kamerstukken II 1969/70, 8875, nr. 6, p. 12 (MvA).
4.Kamerstukken II 1999-2000, 26 932, nr. 6, p. 12.
5.Hoge Raad 16 juni 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6284, NJ 1979/22.
6.Zie aldus ook de noot van J.A. van Strijen voor kantonrechter Amsterdam 2 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4515, WR 2020/82.
7.Hoge Raad 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5518, NJ 2000, 409.
8.Hoge Raad 4 oktober 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE4079. Vgl. voorts: kantonrechter Zwolle-Lelystad 8 februari 2007, ECLI:NL:RBZLY:2007:AZ9847.