ECLI:NL:RBDHA:2022:14957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
NL22.9845 en NL22.9847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene met zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Egyptische nationaliteit, die langdurig ingezetene is van Italië, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke door de verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de eiser niet als zelfstandige kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat bepalend is of de eiser arbeid zonder gezagsverhouding verricht en dat de feitelijke situatie van belang is. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet met concrete feiten en omstandigheden had onderbouwd dat de werkzaamheden van de eiser niet in zelfstandigheid, maar in ondergeschiktheid werden vervuld. Bovendien had de verweerder de eiser niet gehoord in bezwaar, wat ook in strijd was met de wet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om opnieuw op het bezwaar van de eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.9845 (beroep)
NL22.9847 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1975, van Egyptische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Jhinnoe).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam] als tolk in de taal Arabisch.

Waar gaat deze zaak over?

1.1
Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is langdurig ingezetene van Italië. [1] Hij heeft op 4 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Hij beoogt verblijf in Nederland om arbeid als zelfstandige te verrichten met de eenmanszaak ‘ [bedrijf] ’. Hij voert met zijn eenmanszaak schoonmaakwerkzaamheden uit en hij werkt als kok. Eiser heeft al twee keer eerder in 2018 en in 2020 geprobeerd een verblijfsvergunning voor dit doel te verkrijgen. Deze aanvragen zijn afgewezen. Dit staat in rechte vast.
1.2
Eiser heeft bij zijn aanvraag onder andere de volgende stukken overgelegd:
  • Aanvraagformulier 4 augustus 2021;
  • Inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KVK) op 17 juli 2021 van eenmanszaak [bedrijf] ;
  • Uitschrijving KVK van [bedrijf] op 31 december 2020;
  • Ondernemingsplan [bedrijf] datum onbekend;
  • Overeenkomst van opdracht tussen [bedrijf 2] en [bedrijf] van
21 juli 2021 voor werkzaamheden als zelfstandig werkende kok;
- Overeenkomst van opdracht tussen [bedrijf 3] en [bedrijf] van
3 augustus 2021: voor schoonmaakwerkzaamheden;
- Intentieverklaring [bedrijf 4] voor samenwerking (schoonmaak) van
11 oktober 2021;
- Facturen van [bedrijf] aan [bedrijf 2] en [bedrijf 3] van september 2021 en oktober 2021 voor diverse werkzaamheden.
1.3
In bezwaar heeft eiser onder andere ook nog de volgende stukken overgelegd:
  • Aangiftes omzetbelasting van [bedrijf] voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2020;
  • Samenwerkingsovereenkomst tussen [bedrijf 4] en [bedrijf] voor schoonmaakwerkzaamheden op oproepbasis van 11 oktober 2021;
  • Overeenkomst van opdracht tussen [bedrijf 5] en [bedrijf] van 10 maart 2022 voor de duur van één jaar: voor schoonmaakwerkzaamheden;
  • Factuur van [bedrijf] aan De Beste B.V. voor de maand december 2021 voor werkzaamheden als kok;
  • Diverse facturen van [bedrijf] aan [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] B.V. voor de maanden december, november, oktober, september en augustus 2021, voor diverse schoonmaakwerkzaamheden en werkzaamheden als kok;
  • Diverse facturen van [bedrijf] aan [bedrijf 4] , [bedrijf 3] , [bedrijf 5] en [bedrijf 2] en [bedrijf 6] . voor de maanden maart 2022 en april 2022;
  • Diverse facturen van [bedrijf] voor werkzaamheden bij diverse opdrachtgevers ( [bedrijf 7] , [bedrijf 8] ) in 2020;
  • Een nieuwe versie van het ondernemingsplan van [bedrijf] van onbekende datum;
  • Afschrift betaalrekening [bedrijf] van de periode oktober 2021 – januari 2022 en de periode januari 2022 – april 2022: overschrijvingen van [bedrijf 2] (zeven maal), [bedrijf 3] (vijf maal), [bedrijf 4] (driemaal), [bedrijf 5] (eenmaal). Afschrijving van marktgelden Amsterdam;
  • Pas van het marktbureau van de gemeente Amsterdam die is uitgegeven aan eiser.
1.4
In beroep heeft eiser onder andere de volgende stukken overgelegd:
  • Balans/winst- en verliesrekening van [bedrijf] over het jaar 2021 en 2022;
  • Facturen van [bedrijf] voor de maanden april 2022 en mei 2022 aan [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 5] ;
  • Wijziging KVK op 19 mei 2022 omdat twee extra handelsnamen zijn toegevoegd: [bedrijf 9] en [bedrijf 10] .
Besluitvorming
2.1
Verweerder heeft eisers aanvraag met het primaire besluit afgewezen, omdat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zal beschikken. Volgens verweerder heeft eiser ook niet aangetoond dat feitelijk en daadwerkelijk sprake is van arbeid als zelfstandige.
2.2
Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten. Verweerder heeft ook aangevoerd dat de werkzaamheden die eiser verricht, schoonmaakwerk en werkzaamheden als kok, bij uitstek werkzaamheden zijn die onder gezagsverhouding plaatsvinden. Volgens verweerder heeft eiser in bezwaar ook niet aangetoond dat hij duurzaam over middelen van bestaan beschikt. Omdat het bezwaar volgens verweerder kennelijk ongegrond is, heeft verweerder tenslotte besloten om eiser niet te horen in bezwaar.

Overwegingen

Juridisch kader
3.1
In artikel 15 van de Richtlijn [2] zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten betrokkene kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en het minimumpensioen. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden, alsmede van diens verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften ervan. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
3.2
De Richtlijn is geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en de Vreemdelingencirculaire (Vc).
3.3
Op grond van artikel 3.30, aanhef en onder eerste lid, sub b en c en het vijfde lid, van het Vb 2000 (voor zover hier van belang) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de langdurig ingezetene die:
b. uit de werkzaamheden duurzaam en zelfstandige voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
3.4
In hoofdstuk B6/4.5 van de Vc zijn de vereisten, die in artikel 3.30 Vreemdelingenbesluit worden gesteld, nader uitgewerkt.
Ex-tunctoetsing
4.1
Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) blijkt dat ook na afloop van de beroepstermijn nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met de goede procesorde. [3] In beroep heeft eiser nog een aantal stukken overgelegd die de rechtbank gelet op de ex-tunctoetsing niet zal meenemen in de beoordeling zoals facturen van [bedrijf] aan opdrachtgevers voor de maand juni 2022, een intentieverklaring van [bedrijf 2] voor een langdurige samenwerking van 28 augustus 2022, Btw-aangiftes en afschriften van betaalrekeningen. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen stukken die over feiten gaan die zich voordeden voor het bestreden besluit van 20 mei 2022.
Is eiser aan te merken als zelfstandige?
5.1
Eiser voert aan dat hij met de overgelegde stukken wel heeft aangetoond dat hij arbeid als zelfstandige verricht. Uit de overeenkomsten van opdracht blijkt dat hij de volledige verantwoordelijkheid heeft voor het op de juiste wijze uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden, dat hij zijn werkzaamheden zelfstandig bepaalt en naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding verricht. Dat eiser aanwijzingen en instructies omtrent het resultaat van de werkzaamheden kan ontvangen, wil volgens hem niet zeggen dat sprake is van een gezagsverhouding. Eiser verwijst naar het arrest van het Hof [4] van
20 november 2001 (het arrest Jany) [5] en naar het arrest van het Hof van 15 december (het arrest Nadin en Durré) [6] .
5.2
Volgens verweerder is er echter feitelijk sprake van een werknemersrelatie en is het primaire besluit niet in strijd met het arrest Jany. Verweerder heeft in het verweerschrift gewezen op de aard van de door eiser verrichte werkzaamheden, te weten het schoonmaken en koken en op het ontbreken van bedrijfsmiddelen om een onderneming draaiend te houden. De activiteiten drijven volgens verweerder slechts op de arbeid van eiser. Eisers werkzaamheden zijn volgens verweerder te vergelijken met die van een uitzendkracht, omdat hij tegen een vastgesteld uurtarief voornamelijk op oproepbasis werkzaamheden verricht.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Jany kan worden afgeleid aan de hand van welke criteria de nationale rechter moet vaststellen of sprake is van de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige dan wel als werknemer. [7] Volgens het Hof is hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding dat iemand gedurende bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt. Van een werkzaamheid anders dan in loondienst is sprake indien de activiteit door een persoon zonder gezagsverhouding wordt uitgeoefend. In punt 70 van dit arrest wordt verduidelijkt onder welke voorwaarden sprake is van een activiteit als zelfstandige:
de activiteit wordt verricht zonder enige gezagsverhouding met betrekking tot de keuze van de activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning;
onder eigen verantwoordelijkheid; en
tegen een beloning die volledig en rechtstreeks aan de betrokkene wordt betaald.
5.4
Uit vaste jurisprudentie van het Hof, waaronder het door eiser aangehaalde arrest Nadin en Durré, volgt dat voor de vraag of eiser als zelfstandige werkzaam is, bepalend is of hij arbeid zonder gezagsverhouding verricht. Hierbij speelt de vraag een rol of hij de arbeid onder eigen verantwoordelijkheid heeft verricht en is verder ook de feitelijke situatie van belang. [8]
5.5
Uit de overgelegde overeenkomsten van opdracht en de overige onder 1.2, 1.3 en 1.4 door eiser overgelegde stukken blijkt dat eiser eigenaar is van een onderneming van waaruit hij schoonmaakwerkzaamheden verricht en als zelfstandige kok werkt. In deze overeenkomsten van opdracht is opgenomen dat eiser geheel zelfstandig is en werkzaamheden verricht naar eigen inzicht. Ook blijkt uit deze stukken dat zijn onderneming in ieder geval sinds juli 2021 bij vier verschillende opdrachtgevers opdrachten heeft aangenomen voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden en werkzaamheden als kok. Deze opdrachtgevers betalen vervolgens voor die werkzaamheden aan de onderneming. Dit blijkt uit de maandelijkse facturen die eiser heeft verstuurd en uit de overzichten van de betaalrekeningen van de onderneming. De rechtbank vindt hierbij ook van belang dat eiser al sinds 2018 diverse werkzaamheden voor verschillende (andere) opdrachtgevers heeft verricht en dat de onderneming van eiser ook al sinds 31 mei 2018 was ingeschreven in de KVK. [9] De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij schoonmaakwerkzaamheden en werkzaamheden als kok zonder gezagsverhouding verricht. De rechtbank heeft hierbij ook betrokken wat eiser hierover tijdens de zitting heeft verklaard over de verschillende werkzaamheden die hij dagelijks naar eigen inzicht voor verschillende opdrachtgevers uitvoert. Dat daarbij ongetwijfeld met de opdrachtgever wordt besproken wat diens wensen zijn en wat hij verwacht van de door eiser te leveren dienst, maakt volgens de rechtbank nog niet dat sprake is van een gezagsverhouding.
5.6
Verweerder heeft volgens de rechtbank niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat de opdrachten niet in zelfstandigheid, maar in ondergeschiktheid worden vervuld. De stelling dat schoonmaakwerkzaamheden en werkzaamheden als kok bij uitstek werkzaamheden zijn die onder gezagsverhouding plaatsvinden, volgt de rechtbank niet. De rechtbank volgt verweerder ook niet in zijn standpunt dat eiser niet als zelfstandige kan worden aangemerkt omdat zijn werkzaamheden alleen op arbeid drijven en bedrijfsmiddelen en inventaris ontbreken. Gelet op de werkzaamheden die eiser verricht, kan de rechtbank zich voorstellen dat het niet per se noodzakelijk is om eigen bedrijfsmiddelen en/of inventaris aan te houden. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit specifieke aspect in dit geval zelfstandigheid in de weg zou staan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de onderneming van eiser ook zelf omzetbelasting en inkomstenbelasting afdraagt, zoals blijkt uit de overgelegde aangiftes omzetbelasting en winst- en verliesrekeningen. Dit is een aanwijzing voor de zelfstandigheid van eiser. Als verweerder twijfels heeft of de werkzaamheden zonder gezagsverhouding worden uitgeoefend, dan ligt het op zijn weg om daarnaar onderzoek te doen en dat heeft hij niet gedaan. [10] Verweerder heeft daarom zijn standpunt dat eiser niet als zelfstandige gezien kan worden, onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Zijn de middelen van bestaan duurzaam en voldoende?
6.1
Eiser voert ook aan dat het nuttig effect van de Richtlijn wordt ondermijnd doordat verweerder formalistisch vasthoudt aan de eis dat eiser bepaalde stukken moet overleggen. Volgens eiser moet verweerder een individueel en op de persoon en omstandigheden van eiser toegespitst onderzoek doen naar de vraag of eiser duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan zal verwerven. Eiser verwijst hierbij naar het arrest Chakroun [11] en naar het arrest Khachab [12] . Eiser stelt dat hij door het overleggen van inkomensgegevens heeft aangetoond dat hij voldoende middelen van bestaan heeft en dat hij geen beroep doet op publieke middelen.
6.2
Aan de beoordeling van het inkomen zoals bedoeld in het arrest Chakroun zegt verweerder niet toe te komen omdat volgens hem geen sprake is van arbeid als zelfstandige. Desalniettemin heeft verweerder in het verweerschrift aangevoerd dat het inkomen van eiser niet duurzaam is, omdat de overeenkomsten tussen eiser en zijn opdrachtgevers makkelijk opzegbaar zijn. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat de onderneming van eiser recentelijk op 17 juli 2021 is opgericht en dat het daarom van belang is dat eiser de te verwachten resultaten inzichtelijk kan maken. Eiser heeft dit volgens verweerder niet gedaan met het door hem overgelegde ondernemingsplan.
6.3
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op grond van de hiervoor aangehaalde regelgeving mag verweerder van de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene heeft, stukken verlangen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat.
6.4
De effectiviteit van de Richtlijn mag hierdoor echter niet worden ondermijnd. Langdurig ingezetenen moeten daadwerkelijk gebruik kunnen maken van het recht van verblijf in een andere lidstaat om daar te werken als werknemer of als zelfstandige, om er een studie te volgen, of om zich daar te vestigen zonder een economische activiteit uit te oefenen. [13] Om ervoor te zorgen dat het recht van verblijf geen dode letter wordt, moeten langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat dezelfde rechten genieten als in de lidstaat waarin zij de status hebben verworven, onder de in de Richtlijn omschreven voorwaarden. [14] Dit betekent dat de eisen die de lidstaten stellen niet het effect mogen hebben dat zij de uitoefening van het recht van verblijf uiterst moeilijk of onmogelijk maken.
6.5
De rechtbank is het met eiser eens dat het voor de hand ligt dat de inkomensvereisten in artikel 15, tweede lid, van de Richtlijn, dat gelijkluidend is aan artikel 7, eerste lid, onder b en c van de Gezinsherenigingsrichtlijn [15] , gelet op de uniforme uitleg van Europese regelgeving en begrippen, overeenkomstig het arrest Chakroun en het arrest Khachab wordt uitgelegd. In alle gevallen moet dan ook een concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager worden gemaakt. [16] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit niet gedaan.
6.6
Verweerder heeft toegelicht dat een langdurig ingezetene met een ondernemingsplan inzichtelijk kan maken wat de te verwachten inkomsten uit zijn onderneming zullen zijn. Dat is bij een beginnende onderneming het meest geëigend, aldus de verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank is dit weliswaar bij een beginnende onderneming op zich een geschikte invulling van het duurzaamheidsvereiste, maar dit laat onverlet dat verweerder daarnaast altijd een concrete beoordeling van de individuele situatie van een aanvrager moet maken.
6.7
De rechtbank stelt verder vast dat op het moment dat het bestreden besluit werd genomen eisers onderneming al vier jaar bestond met een onderbreking van een half jaar vanwege de coronacrisis. De eenmanszaak van eiser die op 17 juli 2021 is ingeschreven in de KVK, is te beschouwen als een voortzetting van de eenmanszaak met dezelfde handelsnaam die al in 2018 door eiser is opgericht. Gelet daarop kan op de datum van het bestreden besluit niet langer worden gesproken van een beginnende onderneming. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij in dit geval vasthoudt aan de eis dat een ondernemingsplan moet worden overgelegd.
6.8
Verweerder heeft er verder op gewezen dat de hier aan de orde zijnde overeenkomsten van opdrachten makkelijk opzegbaar zijn. De rechtbank overweegt dat dit er kennelijk niet aan in de weg heeft gestaan dat eiser al vier jaar lang op basis van dergelijke overeenkomsten inkomsten heeft verworven. Dit blijkt ook uit de door eiser overgelegde aangiftes omzetbelasting uit 2020. Verweerder heeft dit arbeidsverleden ten onrechte niet betrokken in zijn beoordeling.
6.9
Verder blijkt ook uit de door eiser overgelegde balans en winst- en verliesrekening over het jaar 2021 en 2022, de facturen en de afschriften van de betaalrekening van de onderneming van eiser, dat eiser over voldoende inkomen beschikt. Volgens de winst- en verliesrekening heeft de onderneming van eiser in 2021 een winst van € 22.649,- behaald en in de eerste helft van 2022 een winst van € 10.658,- behaald. Verweerder heeft deze stukken niet inhoudelijk bestreden. Ter indicatie verwijst de rechtbank ook naar de overgelegde facturen over de maand maart 2022, waaruit blijkt dat eiser in deze maand 488 uur heeft gewerkt en daarmee een bedrag van € 8.004,- heeft verdiend. Uit de afschriften van de betaalrekening blijkt ook dat zijn opdrachtgevers deze facturen daadwerkelijk hebben betaald.
6.1
Verweerder heeft dus niet draagkrachtig gemotiveerd dat eisers inkomen niet duurzaam is. Door in dit geval het arbeidsverleden op voorhand buiten beschouwing te laten en na te laten een concrete beoordeling van de situatie van eiser te maken, doet verweerder afbreuk aan het doel van de richtlijn en het nuttig effect ervan. Indien verweerder tot de conclusie komt dat eiser zijn werkzaamheden als zelfstandige uitvoert, zal verweerder een concrete beoordeling moeten maken van de vraag of de inkomsten van eiser (uit zijn onderneming) volstaan om hemzelf en zijn eventuele gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te moeten doen op de sociale bijstand van Nederland.
6.11
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser duurzaam over middelen van bestaan beschikt, onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Moest eiser worden gehoord in bezwaar?
7.1
Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure.
7.2
Verweerder mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [17] slechts van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Aan die maatstaf is in dit geval niet voldaan. Gelet op de stukken die eiser bij zijn aanvraag en in bezwaar heeft overgelegd, en op de informatie die volgens verweerder nog ontbrak, kon verweerder er niet van af zien eiser te horen. [18] De beroepsgrond slaagt.
Prejudiciële vragen
8. Eiser heeft ook verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof over de implementatie van de Richtlijn. Gelet op het feit dat de beroepsgronden van eiser slagen, komt de rechtbank daar niet aan toe.
Conclusie
9.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
9.2
Verweerder zal opnieuw op het door eiser gemaakte bezwaar moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Meer specifiek zal verweerder de in 5.6 (gezagsverhouding) en 6.10 (concrete beoordeling inkomsten eiser) genoemde beoordeling alsnog moeten maken en eiser daarover vooraf moeten horen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
11.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
In de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.9845
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter,
In de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.9847:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
In alle zaken:
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Mees-Bolle, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.E.A. Naaijkens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, gewijzigd bij Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (de Richtlijn).
2.Zie noot 1 hiervoor.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.ECLI:EU:C:2001:616, punt 34.
6.ECLI:EU:C:2005:775.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2502 en ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 19 augustus 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:3452, r.o. 20.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2372.
9.[bedrijf] is per 31 december 2020 door eiser tijdelijk uitgeschreven uit de KVK. Eiser heeft verklaard dat dit was vanwege de terugloop in werk als gevolg van de coronacrisis. Eiser heeft zich vervolgens per 17 juli 2021 weer opnieuw ingeschreven in de KVK.
10.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 19 augustus 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:3452, r.o. 21.
11.Het arrest van het Hof van 4 maart 2010, de zaak Chakroun, C-578/08, ECLI:EU:C:2010:117 (het arrest Chakroun).
12.Het arrest van het Hof van 21 april 2016, de zaak Khachab, C-558/14, ECLI:EU:C:2016:285 (het arrest Khachab).
13.Punt 19 van de Considerans van de Richtlijn.
14.Punt 22 van de Considerans van de Richtlijn.
15.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
16.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 5 april 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5331, r.o. 5.2 en 5.3 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2022, ECLI:Nl:RBDHA:2022:13712.
17.Algemene wet bestuursrecht.
18.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 5.2.