ECLI:NL:RBDHA:2017:5331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
AWB 16/29684 en 16/29685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning als zelfstandige door een langdurig ingezetene

In deze zaak heeft eiser, een langdurig ingezetene van Griekenland, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland om als zelfstandige te werken. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die stelde dat eiser niet had aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. Eiser voerde aan dat de eisen die aan hem werden gesteld in strijd waren met de Europese Richtlijn voor langdurig ingezetenen en dat er een individuele beoordeling van zijn situatie had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de specifieke omstandigheden van eiser en dat de afwijzing van de aanvraag niet goed was gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/29684 (beroep)
AWB 16/29685 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 5 april 2017 in de zaak tussen
[de man],
geboren op [geboortedatum] 1964, van Egyptische nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. M. Issa),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Ticheler).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 december 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 december 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 16 december 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van gelijke datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig K. Saatchi, tolk Egyptisch Arabisch. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Aanleiding en achtergrond van de zaak
1.1
Eiser heeft in Griekenland de status van langdurig ingezetene als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (de Richtlijn).
1.2
Eiser beoogt de verkrijging van een verblijfsvergunning om als zelfstandige in Nederland arbeid te verrichten bij eenmanszaak [naam bedrijf] ’. De startdatum van de eenmanszaak is 10 december 2015. Eiser heeft bij zijn aanvraag de volgende stukken overgelegd:
  • ingevuld en ondertekend aanvraagformulier van 28 december 2015;
  • bijlage antecedentenverklaring van 28 december 2015;
  • bijlage verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer van 28 december 2015;
  • drie opdrachtgeververklaringen met einddatum 1 juli 2016;
  • drie conceptfacturen;
  • afschrift uit de Basisregistratie Personen;
  • een kopie van zijn paspoort met daarin een verblijfsdocument EG-langdurig ingezetene Griekenland;
  • een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
  • een ondernemingsplan van onbekende datum.
In bezwaar en beroep heeft eiser voorts nog de volgende stukken overgelegd:
  • een nieuwe versie van het ondernemingsplan van onbekende datum;
  • twee werkgevergarantieverklaringen met einddatum 1 augustus 2021 en één werkgevergarantieverklaring met einddatum 1 augustus 2017;
  • drie conceptfacturen;
  • getuigschrift van [bedrijf] waarin staat dat eiser van 1 juli 2000 tot en met 31 oktober 2005 daar in dienst is geweest.
Standpunten partijen
2. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Weliswaar staat vast dat eiser langdurige ingezetene van Griekenland is, maar hij heeft niet aangetoond dat hij zelfstandig over voldoende middelen van bestaan zal beschikken. Volgens verweerder heeft eiser geen deugdelijk ondernemingsplan overgelegd. De geprognosticeerde omzetten en andere cijfers zijn niet toegelicht of onderbouwd. Daarnaast is eiser voor de gehele omzet afhankelijk van slechts drie opdrachtgevers. Uit de werkgeversverklaringen blijkt dat eiser gedurende tien uur per week werkzaamheden zal gaan verrichten. Volgens de omzetcijfers gaat eiser voor die drie opdrachtgevers in het eerste jaar 30 uur werken, in het tweede jaar 35 uur en in het derde jaar 40 uur. Nergens wordt uitgelegd hoe die doelstelling te rijmen is met de inhoud van de werkgarantieverklaringen. Voorts is in het ondernemingsplan geen marktanalyse opgenomen en ontbreken stukken waaruit blijkt dat eiser ervaring heeft in de branche waarin hij werkzaam wil zijn. Tot slot heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2016 omzet heeft behaald en sprake is van feitelijke en daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten.
3. Eiser voert in beroep aan dat het vereiste van meer dan één opdrachtgever in strijd is met de Richtlijn. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar een artikel van emeritus hoogleraar prof. mr. Pieter Boeles ‘Wat heb je aan de status langdurig ingezetene in een andere lidstaat als je in Nederland economisch actief wilt zijn?’. Verder voert eiser aan dat verweerder zijn individuele (inkomens)situatie had dienen te onderzoeken. Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 april 2010 inzake Chakroun (C-578/08) dient verweerder een concrete en individuele beoordeling te maken van het inkomen. Eiser heeft in Griekenland en Egypte altijd als [beroep] gewerkt en wenst deze werkzaamheden in Nederland voort te zetten als zelfstandige die voor verschillende bedrijven [werkzaamheden] kan uitvoeren. Eiser gaat werkzaamheden verrichten bij meerdere opdrachtgevers. Eiser beschikt over een groot netwerk van opdrachtgevers. Hij gaat dan ook uit van een groter en uitgebreider klantenbestand dan verweerder. Eiser heeft een aantal concrete werkgevergarantieverklaringen overgelegd van bedrijven die zeker met hem in zee willen gaan.
Relevante regelgeving
4.1
In artikel 15 van de Richtlijn zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten betrokkene kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en het minimumpensioen. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden, alsmede van diens verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften ervan. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
4.2
De Richtlijn is geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en de Vreemdelingencirculaire (Vc).
4.3
Op grond van artikel 3.30, aanhef en onder eerste lid sub b en c en het vijfde lid, van het Vb 2000 - voor zover hier van belang - kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de langdurig ingezetene die:
b. uit de werkzaamheden duurzaam en zelfstandige voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
Oordeel rechtbank
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de hiervoor aangehaalde regelgeving mag verweerder van de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene heeft, stukken verlangen waaruit blijkt dat hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten en waaruit blijkt dat hij uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft.
5.2
De effectiviteit van de Richtlijn mag hierdoor en hierbij echter niet ondermijnd worden. Langdurig ingezetenen moeten daadwerkelijk gebruik kunnen maken van het recht van verblijf in een andere lidstaat om daar te werken als werknemer of als zelfstandige, om er een studie te volgen, of om zich daar te vestigen zonder een economische activiteit uit te oefenen (punt 19 van de Considerans). Om ervoor te zorgen dat het recht van verblijf geen dode letter wordt, moeten langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat dezelfde rechten genieten als in de lidstaat waarin zij de status hebben verworven, onder de in de Richtlijn omschreven voorwaarden (punt 22 van de Considerans). Dit betekent dat de eisen die de lidstaten stellen niet het effect mogen hebben dat zij de uitoefening van het recht van verblijf uiterst moeilijk of onmogelijk maken.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het verder voor de hand dat de inkomensvereisten in artikel 15, tweede lid, van de Richtlijn, dat gelijkluidend is aan artikel 7, eerste lid, onder b en c van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van
22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn), gelet op de uniforme uitleg van Europese regelgeving en begrippen, overeenkomstig het Chakroun-arrest wordt uitgelegd. In alle gevallen moet dan ook een concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager worden gemaakt.
5.4
Uit het Chakroun-arrest en de doelstelling van de Richtlijn leidt de rechtbank af dat verweerder een individueel en op de persoon en omstandigheden van eiser toegespitst onderzoek moet verrichten naar de vraag of eiser duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan zal verwerven. De uitoefening van het recht van verblijf in de (tweede) lidstaat mag immers niet uiterst moeilijk of onmogelijk worden gemaakt. Eiser heeft een ondernemingsplan overgelegd waarbij verweerder kanttekeningen plaatst. Eiser heeft daarnaast echter ook een drietal opdrachtgeversverklaringen / werkgarantieverklaringen overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij over voldoende werk en daarmee ook over voldoende inkomen zal beschikken. Deze werkgarantieverklaringen vermelden dat zij geldig zijn tot 1 augustus 2021 (twee verklaringen) en tot 1 augustus 2017 (één verklaring). Het gaat om in totaal 30 uur werk per week, tegen een prijs per uur van 14 euro, exclusief BTW. In het licht van deze concrete gegevens, en verweerders stelling ter zitting dat onduidelijk is hoeveel eiser overhoudt van zijn bruto uurloon, had verweerder nader onderzoek moeten doen naar de specifieke situatie van eiser en onder meer dienen te beoordelen of het bruto uurloon van eiser voor hem, gelet op zijn woon- en leefsituatie, voldoende is. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is sprake van een motiveringsgebrek en rust het bestreden besluit niet op zorgvuldig onderzoek.
5.5
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij zal verweerder het inkomen en de uitgaven van eiser in kaart dienen te brengen en op grond daarvan een individuele beoordeling dienen te maken. De rechtbank stelt voor het nieuw te nemen besluit een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/29684,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/29685,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.485,- (zegge: duizendvierhonderdvijfentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SA
D: B
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.