ECLI:NL:RBDHA:2022:14776
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verzoek om bestuurlijke dwangsom in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 september 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.12680 en NL22.12685. Eisers, vertegenwoordigd door mr. K. Ross, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hen op 23 juni 2022 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend. De vergunningen zijn verleend met ingang van 25 oktober 2021 en zijn geldig tot 25 oktober 2026. Eisers stelden dat zij recht hebben op een bestuurlijke dwangsom, omdat verweerder deze ten onrechte niet heeft vastgesteld. De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij een zitting nodig achten, maar beide partijen stemden in met een afdoening zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak niet op een zitting behandeld.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die sinds 11 juli 2021 van kracht is, de artikelen 4.17 tot en met 4.19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn op besluiten betreffende asielaanvragen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 september 2022.