ECLI:NL:RBDHA:2022:14592

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
NL22.21871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Somalische grootmoeder en haar kleinkinderen met betrekking tot de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Somalische grootmoeder, eiseres, samen met haar twee minderjarige kleinkinderen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 behandeld. Eiseres heeft verklaard dat zij en haar kleinkinderen de Somalische nationaliteit hebben en dat zij gevlucht zijn vanwege de dreiging van uithuwelijking van haar kleindochter en de medische noodzaak van haar kleinzoon. De rechtbank overweegt dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiseres heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat zij en haar kleinkinderen bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat de belangen van de kinderen in het bestreden besluit voldoende zijn betrokken, maar dat de gestelde medische en psychische problematiek niet onderbouwd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21871

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [# 1]
mede namens haar minderjarige kleinkinderen:
[naam kind 1],
V-nummer: [# 2] ,
[naam kind 2],
V-nummer: [# 3]
(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

Procesverloop

In het besluit van 26 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft ook de voorzieningenrechter verzocht verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 17 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1967 en de Somalische nationaliteit te hebben. Eiseres is de grootmoeder van [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, en [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2012. Eiseres stelt dat haar kleinkinderen ook de Somalische nationaliteit hebben. Eiseres heeft verklaard te zijn gevlucht omdat haar kleindochter werd uitgehuwelijkt en haar kleinzoon medische hulp nodig heeft vanwege blindheid aan één oog. Eiseres is hun verzorger. Eiseres heeft op 23 mei 2020 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
1.1
Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 4 augustus 2020 in Frankrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Eiseres stelt dat haar asielaanvraag daar is afgewezen. Nadat de rechtbank het beroep tegen de afwijzing ongegrond had verklaard, moesten eisers hun woning verlaten en kregen zij in Frankrijk geen hulp meer.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat. De Franse autoriteiten hebben hun verantwoordelijkheid op 18 juli 2022 alsnog bevestigd.
Bespreking van het beroep
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
3. Eiseres stelt dat verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken omdat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres vreest bij terugkeer een
reëel risico te lopen op behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [4] , vooral vanwege het gebrek aan opvangvoorzieningen. Eiseres verwijst specifiek naar de opvangproblematiek in de regio Parijs voor herhaalde asielaanvragen. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar het AIDA-rapport van april 2022. [5] Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [6] van 21 april 2021 [7] kan volgens eiser niet slagen omdat het AIDA-rapport van 2022 de situatie beslaat tot eind 2021, waar de Afdeling in haar uitspraak dus geen rekening mee heeft kunnen houden. Uit het rapport van april 2022 volgt dat de opvangproblemen inmiddels structureel zijn. Ten slotte stelt eiseres dat overdracht aan Frankrijk niet mag plaatsvinden zonder voorafgaande individuele schriftelijke opvanggaranties van Frankrijk
3.1
De rechtbank overweegt dat het uitspangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling heeft in (onder meer) de uitspraken van 21 april 2021, 16 juni 2021 [8] en 9 maart 2022 [9] , in zaken die gaan over de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten, geoordeeld dat verweerder (ook) ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Gelet hierop is het aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de autoriteiten aldaar (bijvoorbeeld met betrekking tot de asielprocedure, de opvang of de medische zorg), een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [10] en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hier niet in is geslaagd. De rechtbank overweegt in dit verband dat eiseres met haar verklaringen, die algemeen van aard zijn en niet zijn onderbouwd met documenten, onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt onder welke omstandigheden zij in Frankrijk heeft verbleven, waardoor te weinig bekend is om te concluderen dat eiseres en haar kleinkinderen zich bevonden in een situatie die strijdig was met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eiseres heeft bovendien verklaard tijdens haar asielprocedure wel opvang te hebben gehad. Dat Frankrijk de voorzieningen heeft stopgezet na de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres betekent nog niet dat Frankrijk hiermee in strijd heeft gehandeld met de Opvangrichtlijn [11] , nu daaruit niet volgt dat daaraan nog rechten kunnen worden ontleend na een definitieve afwijzing van de aanvraag. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres, indien zij meent dat zij destijds onvoldoende is opgevangen door de Franse autoriteiten, zich hierover had moeten beklagen bij de Franse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dit (voldoende) heeft gedaan en dat de Franse autoriteiten haar niet konden of wilden helpen.
3.3
Ook het door eiser gedane beroep op het AIDA-rapport van 8 april 2022 geeft geen
aanleiding voor de conclusie dat eiseres bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Het
AIDA-rapport van april 2020 is door de Afdeling betrokken bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2021, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het AIDA-rapport van april 2022 geen wezenlijk ander beeld geschetst van de situatie van Dublinclaimanten in Frankrijk dan in het AIDA-rapport van april 2020. Weliswaar volgt daaruit dat er moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot)
opvangvoorzieningen, maar daaruit blijkt niet dat Dublinclaimanten in Frankrijk in het
geheel geen toegang tot de opvang hebben of kunnen krijgen. Ook blijkt uit het rapport niet dat Dublinclaimanten geen asielaanvraag kunnen indienen of dat een asielaanvraag niet in
behandeling zal worden genomen. Verder geldt dat eiseres niet aan de hand van eigen ervaringen of door middel van landeninformatie aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich, bij voorkomende problemen in Frankrijk (bijvoorbeeld met betrekking tot het verkrijgen van opvang en/of toegang tot medische voorzieningen), niet kan klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten.
3.4
Ten aanzien van de opvangsituatie in Parijs overweegt de rechtbank dat op pagina 103 van het AIDA-rapport van april 2022 weliswaar is vermeld dat er in de regio Parijs bij herhaalde asielaanvragen geen opvangvoorzieningen worden geboden, maar er staat ook vermeld dat er wel opvang wordt verstrekt aan kwetsbare asielzoekers wanneer zij hun bijzondere behoeftes kenbaar maken. Nu eiseres stelt dat zij en haar kinderen kwetsbaar zijn valt niet bij voorbaat in te zien dat zij bij terugkeer geen gebruik zal kunnen maken van de opvangvoorzieningen.
3.5
De rechtbank overweegt ten slotte dat verweerder ook niet gehouden was individuele garanties te verkrijgen nu niet is gebleken dat er sprake is van een situatie zoals in het arrest Tarakhel [12] . Eiseres heeft bovendien niet met documenten aannemelijk gemaakt dat zij behoort tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep en heeft ook niet met haar eigen individuele omstandigheden aannemelijk gemaakt dat zij of haar kleinkinderen bijzonder kwetsbaar zijn. Daarnaast heeft eiseres niet - met het door haar overgelegde rapport en ook niet door eerdere ervaringen in Frankrijk - aannemelijk gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land niet de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen
3.6
De beroepsgronden slagen niet.
Belangen van het kind
4. Eiseres voert verder aan dat verweerder onvoldoende kenbaar rekening heeft gehouden met de belangen van het kind. Eiseres heeft in dit verband gewezen op de volgende producties:
- een brief van de jeugdbeschermers van stichting Nidos, d.d. 14 november 2022;
- een memo van stichting Nidos, d.d. 15 september 2022;
- een brief van verweerder aan een collega van gemachtigde, d.d. 2 februari 2022; en
- een toelichting van Vluchtelingenwerk op de bovengenoemde brief.
Daarnaast verwijst eiseres naar twee Afdelingsuitspraken van 21 december 2020. [13]
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, weliswaar summier, de belangen van de kinderen betrokken in het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de gestelde medische en psychische problematiek van eiseres en haar kleinzoon niet zijn onderbouwd. De brief van de jeugdbeschermers van stichting Nidos leidt niet tot de conclusie dat verweerder geen juiste belangenafweging heeft gemaakt, omdat uit de stukken niet concreet en onderbouwd volgt dat de kinderen bij overdracht zodanig in hun belangen zullen worden geschaad dat overdracht niet in het belang van de kinderen zou zijn en/of zou getuigen van onevenredige hardheid.
4.2
De verwijzing van eiseres naar twee uitspraken van de Afdeling gaan naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu het in die zaken draaide om niet-begeleide alleenstaande minderjarigen. Daar is in het geval van eiseres en haar kleinkinderen geen sprake van en eiseres zal niet gescheiden worden van haar kleinkinderen.
4.3
De rechtbank overweegt ten slotte dat er vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit kan worden gegaan dat er passende (medische) voorzieningen aanwezig zijn voor de eiseres en haar kleinzoon in Frankrijk.
4.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL22.21872.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Asylum Information Database, Country Report: France (2021 update), gepubliceerd op 8 april 2022.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Verordening (EU) nr. 33/2013.
12.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland ((ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712)