Overwegingen
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen (NL22.8564)
1. Op 9 december 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. Op 18 juli 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op de asielaanvraag. Daartegen heeft eiser afzonderlijk beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder
nummer NL22.14322. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit evenwel betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Uit voornoemd wetsartikelen volgt dat de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen (NL22.8564) en het beroep tegen het reële besluit (NL22.14322) beide in deze uitspraak zal behandelen.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser geen belang meer heeft bij het behandelen van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Eiser heeft immers bereikt wat hij met zijn beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen kon bereiken. De rechtbank neemt hierbij in ogenschouw dat eiser met het beroep
nietkan bereiken dat er door verweerder dwangsommen vanwege termijnoverschrijding in de zin van de Awb worden verbeurd. Ingevolge artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND zijn de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding hier anders over te oordelen.1
3. Niet in geschil is dat verweerder niet tijdig op de asielaanvraag heeft beslist, dat eiser vervolgens een geldige ingebrekestelling heeft verstuurd, en dat verweerder uiteindelijk pas na het instellen van het onderhavige beroep een besluit heeft genomen. De rechtbank zal daarom verweerder veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
Het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag (NL22.14322)
4. Eiser is van Ghanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987. Eiser heeft eerder, op 4 oktober 2018, een asielaanvraag ingediend vanwege problemen die hij ondervond vanwege zijn seksuele geaardheid. Deze aanvraag is op 17 mei 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 3 juli 2019 (NL19.12130) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 juli 2019 (201905055/1/V2) bevestigd.
5. Eiser heeft aan zijn huidige asielaanvraag wederom ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Hij heeft hierover verklaard in een nieuw gehoor. Daarnaast heeft hij een brief van [A] (hierna [A] ), met wie hij stelt een relatie te hebben, en een brief van [naam organisatie] overgelegd.
Met onbekende bestemming vertrokken
6. Volgens informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is eiser sinds 28 juni 2022 met onbekende bestemming vertrokken. De Afdeling heeft geoordeeld dat wanneer een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is alleen anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.2 De rechtbank moet daarom beoordelen of eiser nog wel procesbelang bij zijn beroep heeft.
7. De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 5 augustus 2022 aan de rechtbank laten weten dat hij niet weet waar eiser verblijft, maar dat zij nog wel contact hebben gehad over de procedure. Het laatste contact is van 23 juli 2022, en daarin heeft eiser laten weten dat hij zijn beroep nog wil voortzetten maar dat hij niet op de zitting aanwezig zal zijn.
8. Verweerder stelt dat bovenstaande situatie maakt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep. Volgens verweerder is er immers geen sprake van het onderhouden van contact tussen eiser en zijn gemachtigde.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser nog wel procesbelang heeft bij zijn beroep. Dat eiser en zijn gemachtigde op 23 juli 2022 nog contact hebben gehad, vindt de rechtbank voldoende recent om te zeggen dat zij contact onderhouden. Daarnaast heeft eiser in dat contact laten weten dat hij zijn beroep wil voortzetten.3 De rechtbank zal het beroep dus inhoudelijk behandelen.
10. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- De identiteit, nationaliteit en etniciteit;
- De seksuele geaardheid van eiser.
11. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en etniciteit geloofwaardig. De gestelde seksuele geaardheid van eiser acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat in de vorige procedure al een uitgebreide en grondige integrale beoordeling heeft plaatsgevonden ten aanzien van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen. Hieruit is een weloverwogen beslissing voortgekomen die in rechte is komen vast te staan. Eiser heeft niet goed kunnen verklaren waarom hij nu beter in staat zou zijn om zijn verhaal te vertellen. Dat hij zich de vorige keer niet goed kon uitdrukken vanwege zijn trauma heeft hij niet met medische stukken onderbouwd, en bovendien lag het in de rede om dat in de vorige procedure al naar voren te brengen wat eiser niet heeft gedaan. De brief van [A] die eiser nu heeft overgelegd verandert dit niet. De brief geeft immers geen inzicht in de seksuele geaardheid van eiser en is bovendien opgesteld op verzoek van eiser, waardoor het niet als onafhankelijke bron kan worden aangemerkt. Daar komt bij dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over wanneer het begin van zijn relatie met [A] was, en dat zijn verklaringen over [A] algemeen zijn. Tot slot overweegt verweerder dat aan de brief
van [naam organisatie] niet de gewenste waarde kan worden gehecht, omdat hieruit niet volgt dat eiser geen activiteiten heeft verricht die verband houden met zijn seksuele geaardheid.
12. Eiser betoogt dat verweerder zijn seksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft immers opnieuw verklaard over zijn geaardheid tijdens een gehoor en een brief van zijn partner [A] en van [naam organisatie] overgelegd. Verweerder heeft onvoldoende waarde gehecht aan de verklaring van [A] . Eiser vindt het onbegrijpelijk dat verweerder aan hem tegenwerpt dat de verklaring van [A] is opgesteld op zijn verzoek. Dat is immers altijd het geval bij getuigenverklaringen die in een procedure worden ingebracht. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder een te groot punt heeft gemaakt van de volgens verweerder tegenstrijdige verklaringen over zijn relatie met [A] . De tegenstrijdigheden zitten slechts in details en eiser heeft hiervoor een verklaring gegeven. Daarnaast is het begrip relatie niet eenduidig voor eiser en [A] . Daarom kunnen zij allebei een ander moment zien als het begin van de relatie.
Beoordeling door de rechtbank
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
14. In Werkinstructie 2019/17 staat over verklaringen van derden dat deze altijd worden meegewogen, maar het gewicht dat hieraan wordt toegekend afhankelijk is van de
individuele casus. In de beschikking moet worden gemotiveerd hoe rekening is gehouden met de ingebrachte verklaringen van derden of waarom daar geen rekening mee is gehouden. In twijfelgevallen kunnen verklaringen van derden de doorslag geven.
Verweerder kijkt ook naar de objectiviteit van de verklaring. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder eisers aanvraag conform dit beleid heeft beoordeeld.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan de verklaring van [A] geen doorslaggevende betekenis toekomt, en dat verweerder dit standpunt voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft terecht van belang geacht dat de verklaringen van eiser over zijn relatie met [A] te algemeen van aard zijn. Eiser heeft bijvoorbeeld verklaard dat [A] openhartig, toegankelijk en vrijgevig is. Daarnaast heeft verweerder terecht gesteld dat de verklaring van [A] niet als onafhankelijk kan worden gezien. Eiser heeft hem immers verzocht om een brief op te stellen. Hoewel deze enkele omstandigheid niet maakt dat aan de brief geen betekenis kan toekomen, heeft verweerder dit wel mogen laten meewegen bij de beoordeling van welke waarde aan de brief moet worden gehecht. De inhoud van de brief heeft verweerder ook onvoldoende overtuigend mogen vinden, aangezien in de brief geen inzicht in de seksuele geaardheid van eiser en waarom hij zichzelf als homoseksueel ziet, wordt gegeven. Er worden slechts eigenschappen van eiser genoemd. Verder heeft verweerder terecht geconstateerd dat de verklaringen van eiser en [A] over het begin van hun relatie en wanneer zij elkaar hebben ontmoet tegenstrijdig zijn. Zo heeft eiser in zijn gehoor verklaard dat hij [A] op 20 januari 2020 heeft ontmoet en dat hun liefdesrelatie eind 2020 is ontstaan, bij de politie (op 15 maart 2021) dat hij al drie jaar een relatie heeft met [A] en in de correcties en aanvullingen dat ze elkaar sinds 2019 kennen maar dat ze elkaar in januari 2020 beter hebben leren
kennen. In de brief van [A] staat dat hun relatie rond maart 2020 is ontstaan. Deze verklaringen zijn tegenstrijdig. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser hier geen goede verklaring voor heeft gegeven. Dat eiser en [A] beiden een andere invulling kunnen geven aan het begrip relatie is hiertoe onvoldoende. Hiervoor is sprake van te grote tegenstrijdigheden, en bovendien verklaart dit niet waarom eiser zelf verschillende verklaringen over het begin van de relatie heeft afgelegd.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat de brief van [naam organisatie] ook niet maakt dat verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. In de brief staat immers slechts dat deze organisatie sinds januari 2020 geen evenementen heeft georganiseerd vanwege het coronavirus en dat zij geen verklaringen meer opmaken voor eventuele deelnemers van de evenementen. De rechtbank ziet niet in hoe dit kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig is. Eiser heeft geen aannemelijke verklaringen afgelegd over zijn seksuele geaardheid en zijn relatie met [A] . Verweerder heeft mede daarom aan de brieven geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen.
18. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.