ECLI:NL:RVS:2019:579
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H. Troostwijk
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 september 2018 het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit besluit, genomen op 6 augustus 2018, betrof de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken en er geen contact meer was met zijn gemachtigde.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er geen contact meer was tussen hem en zijn gemachtigde. De Raad van State overweegt dat indien een vreemdeling die bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel aangenomen kan worden dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming. Dit kan anders zijn als de vreemdeling kan aantonen dat hij nog in Nederland verblijft en contact heeft met zijn gemachtigde.
In deze zaak heeft de gemachtigde van de vreemdeling in de gronden van het beroep aangegeven dat er contact was, maar ter zitting zijn zowel de vreemdeling als zijn gemachtigde niet verschenen. De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van het beroep, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.