ECLI:NL:RVS:2019:579

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
201807756/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 september 2018 het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit besluit, genomen op 6 augustus 2018, betrof de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken en er geen contact meer was met zijn gemachtigde.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er geen contact meer was tussen hem en zijn gemachtigde. De Raad van State overweegt dat indien een vreemdeling die bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel aangenomen kan worden dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming. Dit kan anders zijn als de vreemdeling kan aantonen dat hij nog in Nederland verblijft en contact heeft met zijn gemachtigde.

In deze zaak heeft de gemachtigde van de vreemdeling in de gronden van het beroep aangegeven dat er contact was, maar ter zitting zijn zowel de vreemdeling als zijn gemachtigde niet verschenen. De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van het beroep, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201807756/1/V2.
Datum uitspraak: 22 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 11 september 2018 in zaak nr. NL18.14817 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 11 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Volgens de staatssecretaris is de vreemdeling met onbekende bestemming vertrokken. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank het tegen het besluit van 6 augustus 2018 ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij geen belang meer zou hebben bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank zonder nader onderzoek niet vanuit had mogen gaan dat er geen contact meer is tussen hem en zijn gemachtigde sinds het indienen van de gronden van beroep op 21 augustus 2018.
2.    Indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, dient er in beginsel vanuit te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
3.    De gemachtigde van de vreemdeling heeft in de gronden van het beroep aan de rechtbank laten weten dat hij contact heeft met de vreemdeling en dat de vreemdeling verblijft bij kennissen in Amsterdam. Ter zitting op 11 september 2018 zijn de gemachtigde en de vreemdeling niet verschenen. De vreemdeling heeft op dat moment niet aan de rechtbank laten weten dat hij niettemin nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming. Ook de gemachtigde heeft niet aan de rechtbank bekend gemaakt dat hij nog contact heeft met de vreemdeling, zoals hiervoor bedoeld.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen, dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
De grief faalt.
4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Engelhart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2019
643.