Overwegingen
1. Eiser is van Guinese nationaliteit en behoort tot de Fula-stam. Hij heeft op 25 juli 2017 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze is buiten behandeling gesteld op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In deze (Dublin)procedure stelde eiser dat hij ten tijde van de asielaanvraag minderjarig was en was geboren op [geboortedatum 1] 2001. Verweerder ging echter uit van de geboortedatum die in Italië was opgegeven, [geboortedatum 2] 1999, waardoor hij als meerderjarig werd gezien. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, heeft verweerder in de uitspraak van 13 februari 2018 gelijk gegeven en dus bevestigd dat verweerder eiser als meerderjarig mocht beschouwen.1 Dit is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 5 maart 2018.2 Na deze uitspraak heeft eiser alsnog een consulaire identiteitskaart van de Guinese ambassade weten te verkrijgen waardoor verweerder nu wel
1. NL18.609, niet gepubliceerd.
2 201801455/ 1/ V3, niet gepubliceerd.
uitgaat van de geboortedatum [geboortedatum 1] 2001. Op 16 augustus 2021 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 15 juli 2013 is gevlucht uit zijn huis tijdens een aanval door mensen van de Malinke-stam. Zij stonden voor zijn huis en bekogelden zijn huis met stenen. Eiser is hierdoor ernstig gewond aan zijn
hoofd geraakt. Toen hij via de achterdeur uit zijn huis was gevlucht, kwam hij een man tegen die hem in veiligheid zou brengen. Een paar dagen later was eiser Guinee uitgereisd. Hij is in Libië slachtoffer geworden van mensenhandel/slavernij. Eiser vreest bij terugkeer naar Guinee voor het geweld tegen mensen van de Fula-stam.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen en besloten dat eiser ook geen reguliere vergunning ontvangt. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder twee relevante elementen. Dit betreft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en zijn vlucht tijdens gevechten in een stammenconflict. Verweerder heeft beide elementen geloofwaardig geacht. Volgens verweerder leidt dit er echter niet toe dat eiser als
vluchteling moet worden gezien of dat hij bij terugkeer naar Guinee een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder is er geen sprake van een zodanige mate van geweld in Guinee dat aan moet worden genomen dat een burger die terugkeert enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt slachtoffer te worden van geweld. Ook is niet gebleken dat er sprake is van vervolging van de Fula-stam in Guinee enkel en alleen vanwege het behoren tot de bevolkingsgroep of dat leden van de Fula-stam systematisch een risico lopen op ernstige schade. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij op basis van zijn persoonlijke situatie een reëel risico op ernstige schade loopt. Uit zijn asielrelaas blijkt niet dat zijn aanvallers hem kenden of het persoonlijk op hem gemunt hadden. Ook was er op dat moment een conflict gaande tussen twee andere stammen. Daarom is er geen reden om aan te nemen dat eiser enkel vanwege zijn stam is aangevallen. Verder is er geen sprake van een situatie waarin eiser een verblijfsvergunning zou moeten krijgen omdat hij in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen. Hij voldoet namelijk niet aan de voorwaarden uit het beleid.3 Volgens verweerder maakt de omstandigheid dat eiser nu wel zijn geboortedatum aannemelijk heeft gemaakt, niet dat hij vanaf 2017 al in het bezit van een vergunning gesteld had moeten worden. Eiser heeft recent pas de consulaire identiteitskaart overgelegd en dat hij dit niet eerder heeft gedaan dient voor zijn risico te komen. Het arrest TQ4 is volgens verweerder niet relevant omdat aan eiser nooit eerder een terugkeerbesluit is opgelegd. Tot slot verleent verweerder geen reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden hiervoor. Hierbij acht verweerder van belang dat eiser privéleven heeft opgebouwd terwijl hij geen verblijfsvergunning had.
4. Eiser voert ten eerste aan dat hij ten onrechte niet is gehoord door een registertolk. Er was een registertolk beschikbaar en daar had verweerder gebruik van moeten maken. Eiser heeft dit in de correcties en aanvullingen aangegeven, en het Wbtv-nummer van deze
3 C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4 Hof van Justitie van de Europese Unie 14 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:9).
beschikbare tolk toen genoemd. Verweerder heeft ten onrechte niet uitgezocht of deze tolk inderdaad beschikbaar was.
5. De Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) bepaalt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) uitsluitend gebruik moet maken van beëdigde tolken die in het Register beëdigde tolken en vertalers zijn ingeschreven.5 Hiervan kan worden afgeweken als vanwege de vereiste spoed een tolk uit het register niet tijdig beschikbaar is of als het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat.6 In dat geval wordt de afwijking met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.7 Het schriftelijk vastleggen van een mededeling dat de tolk niet beschikbaar is, is op zichzelf onvoldoende. Er dient nader te worden toegelicht om welke reden geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat kan worden nagegaan of zorgvuldig met de afnameplicht is omgegaan.8
6. Niet in geschil is dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van een beëdigde tolk. In het voornemen staat als reden hiervoor genoemd dat de registertolk Pular (de taal die eiser spreekt) waar verweerder mee werkt die dag al was ingepland voor een ander gehoor. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen echter naar voren gebracht dat er die dag wel een registertolk Pular beschikbaar was. Eiser had de dag na het gehoor namelijk een nabespreking met zijn advocaat waarbij een registertolk Pular aanwezig was, en die verklaarde dat hij de dag daarvoor ook beschikbaar was. Vervolgens heeft eiser in zijn zienswijze nog verwezen naar het Wbtv-nummer van de volgens hem beschikbare tolk. Verweerder heeft in het besluit hierop gereageerd door te overwegen dat niet duidelijk is op welke tolk eiser doelt, en dat daarom niet kan worden nagegaan of de tolk beschikbaar was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door geen nader onderzoek te doen naar de beschikbaarheid van de tolk onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiser heeft vanaf de correcties en aanvullingen al aangegeven dat er wel een tolk beschikbaar was, en heeft in de zienswijze zelfs het tolkennummer van deze tolk genoemd. Verweerder had dan ook niet kunnen volstaan met de mededeling dat er geen registertolk beschikbaar was. Verweerder heeft zich op de zitting beroepen op de uitzonderingsgrond van artikel 28, derde lid, van de Wbtv (vereiste spoed) en heeft gewezen op een uitspraak van de ABRvS.9 Dat verweer treft geen doel omdat verweerder niet heeft onderbouwd dat de registertolk Pular niet beschikbaar was terwijl dat de voorwaarde is om de uitzonderingsgrond toe te passen. Het besluit is hierdoor onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond, en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank is echter van oordeel dat de gebreken er niet toe leiden dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en dat eiser opnieuw hoeft te worden gehoord. De rechtbank vindt het namelijk niet aannemelijk dat eiser in zijn belangen is geschaad door niet gehoord te worden door een registertolk. Eiser is gehoord door een (niet-register) tolk Pular. Uit bepaalde passages in het gehoor leidt de rechtbank af dat eiser deze tolk goed heeft verstaan. Zo heeft eiser op de vraag of hij de tolk tot nu toe goed heeft begrepen aan het begin geantwoord (p.3) “ja, tot nu toe wel ja”, in het midden van het gehoor (p.15) “tot nu toe is het goed” en aan het einde van het gehoor (p.23) “Ja. In het begin is het een beetje
misgelopen, maar gelukkig kan ik u zelf ook een beetje verstaan.” Verder vindt de rechtbank
5 Artikel 28, eerste lid, van de Wbtv.
6 Artikel 28, derde lid, van de Wbtv.
7 Artikel 28, vierde lid, van de Wbtv.
van belang dat het relaas van eiser geloofwaardig is geacht, waardoor een nieuw gehoor weinig zal toevoegen. De gemachtigde van eiser heeft naar voren gebracht dat een nieuw gehoor wel zinvol kan zijn voor de beoordeling van de zwaarwegendheid van het asielrelaas. Zij heeft echter niet concreet gemaakt op welke punten eiser nog nader zou willen verklaren. Dit blijkt ook niet uit de processtukken. Niet is dus gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
Vluchtelingenschap en ernstige schade
8. Eiser betoogt daarnaast hij wel als vluchteling moet worden gezien en een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de mate van geweld dat op grote schaal voorkomt in Guinee. Ook heeft verweerder onvoldoende meegewogen dat eiser tot een gemarginaliseerde bevolkingsgroep hoort waardoor eiser sneller dan anderen slachtoffer kan worden van geweld. Voor minderjarigen is er ook geen bescherming mogelijk. Daarnaast wijst eiser er op dat hij in het verleden al is blootgesteld aan vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hij is namelijk geraakt door een steen en vervolgens meegenomen het land uit. De hoofdwond die eiser hierdoor heeft opgelopen valt onder ernstige mishandeling, omdat eiser hier een litteken van heeft opgelopen. Hierbij is ook de jonge leeftijd van eiser van belang, omdat er voor een minderjarige sneller van uit moet worden gegaan dat de mishandeling ernstig is.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet als vluchteling moet worden gezien of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft erkend dat er sprake is van discriminatie en etnisch geweld in Guinee, onder meer tegen leden van de Fula-stam. Dit is echter niet in die mate dat elke burger die terugkeert naar Guinee enkel door zijn aanwezigheid aldaar risico loopt op ernstige schade. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat het geweld en de discriminatie niet zo frequent en ernstig van aard zijn gebleken dat ze moeten worden gezien als vervolging van de Fula-stam, of dat deze groep systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn persoonlijke situatie een risico loopt in Guinee. Eiser heeft heftige dingen meegemaakt in Guinee. Hij is als jongen van 12 in zijn huis aangevallen met stenen en is toen gevlucht. Verweerder heeft echter terecht gesteld dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Guinee nogmaals aan (soortgelijk) geweld zou worden blootgesteld. Eiser is aangevallen tijdens een gewelddadig conflict tussen twee stammen. Dit betrof niet zijn stam, waardoor niet aannemelijk is dat eiser is aangevallen omdat hij bij de Fula-stam behoorde. Ook is niet gebleken dat de aanvallers eiser kenden en dat de aanval dus persoonlijk op hem gericht was. De gebeurtenis is dan ook onvoldoende om te zeggen dat eiser als hij nu zou terugkeren een risico zou lopen op vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat de discussie of het geweld waar eiser aan is blootgesteld gezien kan worden als ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM naar het oordeel van de rechtbank niet relevant is. Ook als dit wel het geval is, heeft verweerder zich immers terecht op het standpunt gesteld dat dit niet maakt dat eiser bij terugkeer ook dit risico zou lopen.
10. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan het zogenaamde traumabeleid uit de Vc.10 Hierbij moet het immers gaan om een
vreemdeling die zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de gebeurtenis in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst. Niet is gebleken dat hier bij eiser sprake van is.
De minderjarigheid van eiser
11. Eiser voert verder aan dat verweerder hem vanwege zijn minderjarige leeftijd ten tijde van zijn eerste asielaanvraag met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning had moeten verlenen. De asielaanvraag van eiser moet ook gezien worden als een verzoek om heroverweging van het eerdere besluit in de Dublinprocedure. Verweerder gaat nu ook uit van de geboortedatum die eiser in Nederland altijd heeft opgegeven, namelijk [geboortedatum 1] 2001. Dat betekent dat eiser ten tijde van de eerdere Dublinprocedure als minderjarige had moeten worden gezien. In dat geval had ten aanzien van hem geen overdrachtsbesluit genomen mogen worden en had verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moeten nemen. Verweerder zou die asielaanvraag dan hebben moeten toewijzen omdat uit het beleid volgt dat voor minderjarigen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor geweldpleging, het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten te krijgen en er geen binnenlands beschermingsalternatief is.11 Als verweerder die asielaanvraag had willen afwijzen dan had aan eiser bij gebrek aan adequate opvang ook een verblijfsvergunning verleend dienen te worden.12
12. Een opvolgende asielaanvraag moet worden onderscheiden van een verzoek om bestuurlijke heroverweging van een rechtens vaststaand besluit. Een verzoek om bestuurlijke heroverweging doet zich voor als een vreemdeling betoogt dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht moet worden ingewilligd.13 De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag van eiser niet gezien kan worden als een
verzoek om bestuurlijke heroverweging. In deze aanvraag wordt immers niet verzocht om een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht in te willigen. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de brief van eisers gemachtigde van 16 augustus 2021. De aanvraag ziet op de huidige situatie van eiser en nieuw bekend geworden feiten. Dit betekent voor deze procedure dat verweerder slechts de aanvraag van 2021 hoeft te beoordelen. Het besluit in de Dublin procedure staat immers in rechte vast. Verweerder hoefde daarom in het bestreden besluit niet te beoordelen wat er was gebeurd als in de Dublinprocedure wel was aangenomen dat eiser minderjarig was. De beroepsgronden die gaan over de uitleg van het arrest TQ hoeven daarom niet besproken te worden. Het staat eiser uiteraard wel vrij om alsnog een verzoek om bestuurlijke heroverweging in te dienen.
13. Eiser voert tot slot aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft hierover overwogen dat eiser nooit een verblijfsvergunning heeft gehad, maar volgens eiser kan uit werkinstructie 2019/15 en 2020/16 niet worden afgeleid dat dit een noodzakelijke voorwaarde is voor een dergelijke vergunning. Verweerder heeft ten onrechte geen belangenafweging gedaan.
11 Paragraaf C7/15 van de Vc.
14. Niet ter discussie staat dat eiser privéleven in Nederland heeft opgebouwd. Eiser woont hier immers sinds 2017, heeft hier een opleiding gevolgd en heeft verschillende contacten gelegd. Het gaat dus slechts om de vraag of verweerder vervolgens een volledige en juiste belangenafweging heeft gemaakt.
15. Uit rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens14 en de ABRvS15 volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM een fair balance moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds. Daarbij moet hij alle voor de belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. De rechter moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en zo ja, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een fair balance.16
16. In WI 2020/16 staat dat in beginsel snel kan worden aangenomen dat sprake is van privéleven. Vervolgens wordt voor de beantwoording van de vraag of weigeren van verblijf een schending van artikel 8 van het EVRM wordt aangenomen een volledige belangenafweging gemaakt waarbij alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken. In de werkinstructie worden een aantal elementen genoemd die in ieder geval in de belangenafweging moeten worden betrokken.
17. De rechtbank is van oordeel dat uit het besluit niet volgt dat verweerder een volledige belangenafweging heeft gemaakt waarin alle relevante omstandigheden zijn betrokken. Verweerder heeft in het besluit overwogen dat eiser nog nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat het uitgangspunt is dat de vreemdeling geen bescherming van privéleven kan ontlenen aan artikel 8 van het EVRM als hij geen verblijfsvergunning heeft gehad in de periode waarin hij privéleven heeft opgebouwd. Hoewel inderdaad uit de werkinstructie volgt dat wanneer een vreemdeling nooit een verblijfsvergunning heeft gehad het uitgangspunt geldt dat de vreemdeling geen bescherming van privéleven kan ontlenen aan artikel 8 van het EVRM, maakt dit niet dat verweerder geen andere omstandigheden bij de belangenafweging heeft hoeven betrekken. Volgens de werkinstructie kan onder zeer uitzonderlijke omstandigheden de belangenafweging namelijk in het voordeel van de vreemdeling uitvallen. Verweerder dient daarom nog steeds andere belangen in de beoordeling te betrekken voordat wordt geconcludeerd welke belang prevaleert. Hierbij is in deze zaak van belang dat er meerdere elementen in de werkinstructie worden genoemd waar verweerder rekening mee moet houden die in het voordeel van eiser zouden kunnen uitvallen. Uit het dossier blijkt dat er verschillende omstandigheden zijn die verweerder in zijn belangenafweging had moeten betrekken. In de brief van eisers gemachtigde van 16 augustus 2021 is verklaard dat eiser jarenlang in een Nederlands gezin in Zeist heeft gewoond met medeweten van de (plaatselijke) autoriteiten. Op zitting is verklaard dat eiser mede door de inzet van dat gezin de Nederlandse taal heeft geleerd en een mbo-opleiding heeft gevolgd. Deze omstandigheid is niet in de belangenafweging betrokken. Verder blijkt uit de stukken dat hij een certificaat heeft gehaald waaruit blijkt dat hij bekwaam is om zonnepanelen te installeren en dat hij aan het werk kan als zonnepaneelinstallateur. Dat is op de zitting bevestigd door zijn
14 Zie bijvoorbeeld EHRM 31 januari 2006 (ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUDO05043599)
Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland.
(toekomstige) werkgever. De omstandigheid dat eiser een reguliere verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst heeft aangevraagd, betekent niet dat zijn arbeidsmarktpositie niet bij de belangenafweging bij artikel 8 van het EVRM behoeft te worden betrokken. Verweerder heeft dan ook niet kunnen volstaan met de overweging dat eiser voor dit punt de beslissing over de reguliere verblijfsvergunning moet afwachten. Verder wijst de rechtbank op de leeftijd waarop de vreemdeling naar Nederland is gekomen. Eiser is immers op zijn 16e in Nederland aangekomen. Hij heeft een belangrijk deel van zijn vormende jaren dan ook in Nederland doorgebracht. Voorts wijst de rechtbank op de duur van het verblijf in Nederland ten opzichte van het verblijf in het land van herkomst en de banden met het land van herkomst. Eiser stelt namelijk dat hij geen contacten meer heeft in Guinee. Hij zegt geprobeerd te hebben contact met zijn moeder te leggen, maar dat dit niet is gelukt. Tot slot wijst de rechtbank nog op de heftige gebeurtenissen die eiser op jonge leeftijd in Guinee heeft meegemaakt, waardoor het voor hem psychisch moeilijker kan zijn om naar Guinee terug te keren. De omstandigheden heeft verweerder niet kenbaar in een belangenafweging betrokken.
18. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient verweerder opnieuw te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder moet in de belangenafweging alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, waaronder de omstandigheden die de rechtbank onder 17 heeft genoemd. Verweerder heeft eiser over deze omstandigheden nog niet eerder bevraagd, zodat het in de rede ligt dat verweerder dat alsnog doet.
19. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft immers onzorgvuldig gehandeld door niet nader te onderzoeken of een registertolk voor het gehoor beschikbaar was geweest. Daarnaast heeft verweerder niet alle relevante omstandigheden meegewogen in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Het besluit wordt daarom in zijn geheel vernietigd. Verweerder moet voor een onderdeel een nieuw besluit nemen, en voor een ander onderdeel kunnen de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De rechtbank besluit hierover het volgende.
Verweerder moet met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit nemen over de vraag of eiser een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM moet ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen voor dit onderdeel in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Het is namelijk aan verweerder om alle relevante belangen af te wegen en een fair balance te vinden tussen het belang van eiser en het belang van de Nederlandse staat. De rechtbank ziet ook geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank stelt voor het nieuwe besluit een termijn van zes weken. Voor het overige deel van het besluit laat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).