ECLI:NL:RBDHA:2022:13474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
NL22.276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor familie- of gezinslid na vaststelling schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'familie en gezin'. Eiser, een Albanese man, had eerder een aanvraag gedaan die was afgewezen op basis van de vaststelling dat hij een schijnhuwelijk had gesloten met zijn Roemeense vrouw. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast om aan te tonen dat er alsnog een oprechte relatie was ontstaan, bij de vreemdeling lag. Eiser slaagde er niet in om met de overgelegde stukken aan te tonen dat zijn huwelijk met de referente een oprechte basis had. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen afzien van het horen in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.276

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘familie en gezin’ (de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Namens eiser is verschenen diens gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Albanese nationaliteit. Hij is op 17 mei 2018 in Roemenië in het huwelijk getreden met [naam 1] (referente), die de Roemeense nationaliteit bezit.
1.2.
Vorige procedure
Op 20 augustus 2018 heeft eiser een aanvraag gedaan tot toetsing aan het EU-recht (bewijs van rechtmatig verblijf) die door verweerder bij besluit van 8 maart 2019 is afgewezen nadat verweerder heeft geconcludeerd dat eiser en referente een huwelijk zijn aangegaan met
als enig doel het in de richtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen
genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt (schijnhuwelijk). Dat besluit is in bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 11 juni 2019. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 januari 2020 (zaaknummer AWB 19/5258) ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft die uitspraak op 20 mei 2020 in hoger beroep bevestigd. Deze procedure wordt hierna aangeduid als ‘de vorige procedure’. Het besluit van 11 juni 2019 staat dus in rechte vast.
1.3.
Afwijzing van de aanvraag en de hardheidsclausule
Op 21 september 2020 heeft eiser de aanvraag ingediend. Bij het primaire besluit, dat gehandhaafd is in het bestreden besluit, is de aanvraag afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dat vereiste (mvv-vereiste). Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden die maken dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in eisers geval onredelijk hard is. Van eiser mag namelijk worden verlangd dat hij terugkeert naar Albanië om daar een mvv aan te vragen. Dat kan ook, want eiser heeft daar recentelijk nog verbleven en zijn banden met Albanië zijn volgens verweerder sterker dan die met Nederland.
1.3.1.
Familieleven
Verweerder neemt geen familieleven aan tussen eiser en referente omdat tussen hen, ook al zijn ze gehuwd, geen daadwerkelijk huwelijksleven bestaat. In de vorige procedure is namelijk vastgesteld dat het huwelijk van eiser en referente een schijnhuwelijk is. Verweerder stelt vast dat eiser geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die dit nu anders maken. Tussen eiser en zijn stiefzoon bestaat ook geen familieleven. Verweerder concludeert daarom dat eisers uitzetting naar Albanië niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.3.2.
Privéleven
Eiser heeft in Nederland wel privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, maar de belangenafweging op dit punt valt volgens verweerder uit in het nadeel van eiser. Het betreft een eerste toelating en verweerder acht de banden van eiser met Albanië sterker dan die met Nederland: hij heeft de Albanese nationaliteit, heeft het grootste deel van zijn leven in Albanië gewoond en heeft daar recentelijk langere tijd verbleven. Verweerder heeft herhaaldelijk aangegeven dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, waarbij zwaar in zijn nadeel meeweegt dat in de vorige procedure is vastgesteld dat hij een schijnhuwelijk met referente is aangegaan met het doel om verblijf in Nederland te verkrijgen. Het belang van de Nederlandse overheid weegt volgens verweerder zwaarder dan dat van eiser.
Beoordeling
2. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ontoereikend gemotiveerd. Daartoe voert hij (samengevat) het volgende aan. Van een schijnhuwelijk is geen sprake. Hij heeft inmiddels al enkele jaren gezinsleven met zijn vrouw en stiefzoon en daar invulling aan geeft. Vanwege zijn samenleving met referente en haar zoon op hetzelfde adres is er volgens eiser al sprake van familie- en gezinsleven. De bewijslast dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, rust volgens eiser op verweerder. Verweerder heeft niet kunnen volstaan met de vaststelling in de vorige procedure dat van een schijnhuwelijk sprake is. Hij had daar onderzoek naar moeten doen en hij heeft ook ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar, aldus eiser. Ook heeft verweerder volgens eiser miskend dat eiser stiefvader is van [naam 3], de zoon van referente.
2.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3569, leidt de rechtbank af dat, wanneer eerder is vastgesteld dat sprake is van een schijnhuwelijk, betrokkenen aannemelijk kunnen maken dat alsnog een oprechte relatie is ontstaan. De bewijslast verschuift dan in eerste instantie naar de vreemdeling. Het is daarbij aan de vreemdeling om met objectieve stukken en ondersteunend bewijs te onderbouwen dat aan het huwelijk een oprechte relatie ten grondslag ligt en dat feitelijk invulling wordt gegeven aan dit huwelijk (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:517).
2.2.
De rechtbank moet eerst beoordelen of eiser in de hiervoor bedoelde bewijslast is geslaagd. Het resultaat van die beoordeling is namelijk bepalend voor de beantwoording van de vraag of verweerder was gehouden tot het verrichten van nader onderzoek. Voor deze beoordeling is van belang met welk bewijs eiser onderbouwt dat alsnog een oprechte relatie is ontstaan. Eiser heeft de volgende stukken ingebracht.
2.2.1.
Bij de aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
een boekingsbevestiging van een vlucht met easyJet van 9 maart 2016 met daarop de namen van eiser en referente;
een (Italiaanstalige) reservering voor een hotel in Budapest van 3 december 2017 met daarop de namen van eiser en referente;
foto’s uit 2011, 2014, 2015, 2016, 2017, 2018 en 2019 waarop (overwegend) eiser en referente in elkaars gezelschap te zien zijn in diverse landen en op diverse plaatsen.
2.2.2.
Bij brief van 2 juni 2021 heeft eiser in bezwaar de volgende stukken overgelegd:
een (ongedateerd) uittreksel van de Kamer van Koophandel van [naam bedrijf] met als naam van de enig aandeelhouder de naam van eiser en als adres [adres], dat het adres is waarop eiser en referente staan ingeschreven;
een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Schiedam;
een brief van de GGD Rotterdam-Rijnmond van 3 februari 2020 aan referente over bloedonderzoek;
een brief van de gemeente Schiedam aan eiser van 27 september 2018 over zijn inschrijving in de BRP;
een last tot toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand van 31 juli 2019, gericht aan eiser;
een brief van de Belastingdienst van 16 januari 2020 aan referente waarin onder meer staat vermeld:
“Uit onze gegevens blijkt dat [naam 2] uw toeslagpartner is sinds 1 januari 2020. (…)”;
een brief van VGZ aan eiser van 9 juli 2019;
een brief van de Belastingdienst van 12 november 2018, gericht aan [naam bedrijf] met het adres [adres] over het doen van aangifte loonheffingen over 2019;
een brief van de Belastingdienst van 13 december 2018 aan referente die onder meer vermeldt:
“Uit onze gegevens blijkt dat [naam 2] uw toeslagpartner is per 1 juni 2018.(…)”;
een brief van de Belastingdienst van 8 november 2018 gericht aan [naam bedrijf] met het adres [adres];
een brief van notariskantoor [naam notariskantoor] van 30 oktober 2018 gericht aan [naam bedrijf] aan het adres [adres] over de oprichting van [naam bedrijf];
een brief van de Belastingdienst van 28 februari 2020 aan eiser;
nogmaals de hiervoor onder a) en b) vermelde stukken;
een boarding pass op naam van eiser over een vlucht van Schiphol Airport naar Henri Coandă International Airport in Roemenië (OTP)’;
een brief van het Gezondheidscentrum Aelbrechtskade in Rotterdam van 2 april 2019 met medische gegevens van referente met daarin onder meer de vermelding bij 01-05-2014:
“S mw gebeld over haar partner [naam 2] (…)”met ‘partner [naam 2]’ handmatig onderstreept);
een brief van youz PG voorheen Lucertis van 11 oktober 2018 die onder meer vermeldt:
“Er hebben veertien therapiecontacten plaatsgevonden, in eerste instantie met moeder, daarna met [naam 3] erbij. [naam 3] en moeder hebben geoefend met meer openheid en onderling vertrouwen. Vader en stiefvader zijn uitgenodigd deel te nemen aan de behandeling, dit is niet van de grond gekomen.(…)”met ‘stiefvader’ handmatig onderstreept.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft hoeven te concluderen dat eiser met het overleggen van die stukken aannemelijk heeft gemaakt dat aan zijn huwelijk met referente een oprechte relatie ten grondslag ligt. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
2.3.1.
In het primaire besluit is verweerder kenbaar gemotiveerd ingegaan op de hiervoor onder a), b) en c) bedoelde stukken door hierover te overwegen dat deze documenten niet recent zijn, alleen momentopnamen zijn die niet afdoen aan de tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen die eiseres en referente in de vorige procedure hebben afgelegd, terwijl eiser ook niet heeft gemotiveerd wat hij hiermee wil aantonen.
2.3.2.
In het bestreden besluit overweegt verweerder dat vrijwel alle door eiser in bezwaar overgelegde stukken al in de vorige procedure aan bod zijn gekomen en dat de rechtbank daarover al een oordeel heeft gegeven in de hiervoor in 1.2 vermelde uitspraak van 22 januari 2020. Die tegenwerping is terecht; de rechtbank is in die uitspraak ingegaan op de inschrijving van eiser en referente op hetzelfde woonadres, de resultaten van bloedonderzoek en de aanduiding ‘stiefvader’ in de hiervoor onder s) vermelde brief. Op pagina 3 van het bestreden besluit is verweerder uitvoerig en kenbaar gemotiveerd ingegaan op de door eiser in bezwaar overgelegde stukken en heeft hij geconcludeerd dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat er nu wel sprake is van familieleven met referente en diens zoon.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot die conclusie kunnen komen. Het enkele tijdsverloop sinds de vorige procedure en de inschrijving van eiser en de door hem opgerichte onderneming brengen niet mee dat van een oprechte relatie tussen eiser en referente sprake is. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS1678, JV 2011/429, maakt dit niet anders omdat het daarin specifiek gaat om de uitleg van het begrip ‘deugdelijk bewezen duurzame relatie’ als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Die bepaling is hier niet van toepassing.
De stelling van eiser dat een relatie zich kan ontwikkelen, leidt ook niet tot een ander oordeel. In de hiervoor vermelde jurisprudentie van de Afdeling wordt met die mogelijkheid weliswaar rekening gehouden, maar het gaat er hier nu juist om dat eiser aannemelijk maakt dat hiervan in zijn geval sprake is. Door in het algemeen te stellen dat een relatie zich kan ontwikkelen en door stukken over te leggen die, op een enkele uitzondering na, dateren van vóór de rechtbankuitspraak van 22 januari 2020 in de vorige procedure, slaagt eiser hierin niet. Daarmee heeft hij namelijk geen enkel objectief stuk of ondersteunend bewijs overgelegd om te onderbouwen dat aan zijn huwelijk een oprechte relatie ten grondslag ligt die zich sinds de vorige procedure heeft ontwikkeld. Nu eiser niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd is de bewijslast niet verschoven en was verweerder niet gehouden tot het verrichten van nader onderzoek.
2.5.
Over de vraag of verweerder in dit geval van het horen in bezwaar heeft kunnen afzien, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
2.5.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918 volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dat verweerder terughoudend dient om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Het is echter wel aan een vreemdeling om in bezwaar concreet toe te lichten waarom hij zich niet kan verenigen met het primaire besluit en dat, als hij dit nalaat, verweerder redelijkerwijs het bezwaar kan afwijzen als kennelijk ongegrond. Eén van de situaties waarin dat kan is de situatie waarin een vreemdeling in zijn bezwaarschrift alleen maar een herhaling van zetten geeft.
2.5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier voor. Op grond van het bezwaarschrift en wat daarbij is aangevoerd en overgelegd heeft verweerder op voorhand kunnen concluderen dat dit alles het primaire besluit redelijkerwijs niet anders zal kunnen maken, gelet op wat hiervoor is overwogen. De omstandigheid dat eiser in bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord, maakt dit niet anders. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat verweerder ten onrechte van het horen in bezwaar heeft afgezien en daarmee volgens eiser blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.