ECLI:NL:RBDHA:2022:13266
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen de ongegrondverklaring van een asielaanvraag en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van een opposante tegen de ongegrondverklaring van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposante had eerder beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank had dit beroep op 26 augustus 2022 ongegrond verklaard, waarbij gebruik werd gemaakt van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat inhoudt dat de rechtbank zonder zitting uitspraak kon doen omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond.
De opposante heeft verzet ingesteld en verzocht om gehoord te worden. Tijdens de zitting op 3 november 2022 heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris geen uitstel voor het indienen van een zienswijze had hoeven verlenen, omdat de opposante niet aan de vereisten voor een uitstelverzoek voldeed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris in haar geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan, en dat de door haar overgelegde rapporten en verklaringen niet tot een ander oordeel leidden.
De rechtbank heeft in haar oordeel benadrukt dat de opposante geen verzoek om internationale bescherming in Frankrijk heeft ingediend, waardoor zij niet uit eigen ervaring kan putten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opposante in verzet geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die twijfel zouden kunnen zaaien over de eerdere uitspraak. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.