ECLI:NL:RBDHA:2022:13266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
NL22.15369v
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de ongegrondverklaring van een asielaanvraag en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van een opposante tegen de ongegrondverklaring van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposante had eerder beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank had dit beroep op 26 augustus 2022 ongegrond verklaard, waarbij gebruik werd gemaakt van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat inhoudt dat de rechtbank zonder zitting uitspraak kon doen omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond.

De opposante heeft verzet ingesteld en verzocht om gehoord te worden. Tijdens de zitting op 3 november 2022 heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris geen uitstel voor het indienen van een zienswijze had hoeven verlenen, omdat de opposante niet aan de vereisten voor een uitstelverzoek voldeed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris in haar geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan, en dat de door haar overgelegde rapporten en verklaringen niet tot een ander oordeel leidden.

De rechtbank heeft in haar oordeel benadrukt dat de opposante geen verzoek om internationale bescherming in Frankrijk heeft ingediend, waardoor zij niet uit eigen ervaring kan putten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opposante in verzet geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die twijfel zouden kunnen zaaien over de eerdere uitspraak. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15369v

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante], v-nummer: [v-nummer 1], opposante

mede namens haar minderjarige kind:
[minderjarige], v-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) van 9 augustus 2022 om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen.
Bij uitspraak [1] van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht te worden gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2022. Opposante en haar minderjarige dochter hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
2. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat de staatssecretaris geen uitstel voor het indienen van een zienswijze heeft hoeven verlenen, omdat niet aan de vereisten voor inwilliging van een uitstelverzoek is voldaan. Gemachtigde van opposante heeft zijn vakantie niet ten minste één maand van tevoren schriftelijk aangemeld bij de IND, zoals is opgenomen in het beleid van de staatssecretaris. In hetgeen opposante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de staatssecretaris van zijn beleid had moeten afwijken. Voorts is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat opposante niet erin is geslaagd om aannemelijk te maken dat de staatssecretaris in haar geval ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de hoogste bestuursrechter meer malen heeft bevestigd dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door opposante overgelegde rapporten en eigen verklaringen van opposante leiden niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat opposante geen verzoek om internationale bescherming in Frankrijk heeft ingediend zodat zij niet uit eigen ervaring kan putten. Mocht opposante in Frankrijk toch worden geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van haar asielaanvraag, dan ligt het op haar weg hierover bij de Franse autoriteiten te klagen.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in het geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden [2] .
4. Opposante voert aan dat het beroep ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard en dat zij ten onrechte niet op zitting is gehoord. Het beleid van de staatssecretaris over het indienen van een verzoek tot uitstel van de zienswijze is onredelijk volgens opposante. Nu de staatssecretaris in zijn geheel niet op het uitstelverzoek heeft gereageerd, en er weinig jurisprudentie over dit onderwerp beschikbaar is, had dit op zitting behandeld moeten worden. Bovendien is er ten onrechte geen bericht gestuurd dat de zaak buiten zitting afgedaan zou worden, waardoor opposante niet de gelegenheid heeft gehad nadere beroepsgronden in te dienen. Verder volgt, anders dan de rechtbank in de genoemde uitspraak heeft overwogen, niet uit het overgelegde AIDA-rapport dat asielzoekers in Frankrijk opvang wordt geboden.
Oordeel van de verzetrechter
5. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 26 augustus 2022, gelet op het hiernavolgende.
5.1.
De rechtbank is in de uitspraak van 26 augustus 2022 inhoudelijk ingegaan op de beroepsgronden van opposante omtrent het niet verlenen van uitstel voor het indienen van een zienswijze. De rechtbank ziet in hetgeen opposante heeft aangevoerd in verzet geen aanleiding voor het oordeel dat in de uitspraak van 26 augustus 2022 ten onrechte is geoordeeld dat de staatssecretaris geen uitstel heeft hoeven verlenen. De enkele omstandigheid dat de rechtbank Zwolle [3] hier anders over heeft geoordeeld, vindt de rechtbank onvoldoende om te komen tot een ander oordeel.
5.2.
Het betoog van opposante dat de rechtbank haar op de hoogte had moeten brengen dat de zaak buiten zitting zou worden afgedaan, volgt de rechtbank niet. De inhoud van de beroepsgronden is leidend voor de vraag of in een zaak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak wordt gedaan. De rechtbank is niet gehouden om partijen voorafgaand aan de uitspraak te informeren of dit artikel mogelijk toepassing vindt. De mogelijkheid voor het doen van uitspraak buiten zitting vloeit immers voort rechtstreeks uit de wet. Uit de beroepsgronden blijkt niet dat opposante het indienen van nadere stukken heeft aangekondigd. Opposante heeft zich in de beroepsgronden weliswaar het recht voorbehouden nadere beroepsgronden in te dienen, echter is deze mededeling onvoldoende concreet om als een aankondiging van nadere stuken te worden opgevat. De rechtbank ziet in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de zaak van opposante niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb had kunnen worden afgedaan.
5.3.
De rechtbank is in de uitspraak op alle beroepsgronden ingegaan en heeft een gemotiveerd oordeel gegeven waarom het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft daarbij voorop gesteld dat in het geval van Frankrijk tot op heden kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat wordt aangenomen dat geen sprake is van zodanige tekortkomingen in het systeem van de opvangvoorzieningen in Frankrijk dat artikel 4 van het Handvest wordt geschonden. De hoogste bestuursrechter heeft dit bevestigd in de uitspraken van 21 april 2021 [4] en 16 juni 2021 [5] . Ook de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank gaan hier tot op heden vanuit. [6]
5.4.
Het door opposante ingeroepen landenrapport Frankrijk van AIDA dat dit jaar is verschenen (hierna: het AIDA-rapport) geeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Zoals de staatssecretaris heeft kunnen overwegen in het bestreden besluit schetst dit AIDA-rapport geen ander beeld van de opvang van Dublinclaimanten in Frankrijk dan naar voren komt uit de landenrapporten in voorgaande jaren. Voor zover opposante heeft betoogd dat in de uitspraak van 26 augustus 2022 ten onrechte staat dat aan Dublinclaimanten opvang wordt geboden, volgt de rechtbank dit niet. In het AIDA-rapport (pagina 107) staat dat Dublinterugkeerders onder dezelfde voorwaarden opvang krijgen als asielzoekers. Op pagina 110 staat verder dat er zogeheten noodcentra zijn waar Dublinterugkeerders ook opvang kunnen krijgen. Dat uit het AIDA-rapport blijkt dat niet voor alle vluchtelingen direct een plaats in de opvang beschikbaar is, is onvoldoende om te oordelen dat opposante, buiten haar wil en persoonlijke keuze om, in een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie terechtkomt. [7] Dat de rechtbank bij de beoordeling niet heeft betrokken dat opposante een minderjarige dochter heeft, maakt dit niet anders, nu opposante niet nader heeft geconcretiseerd waarom deze omstandigheid moet leiden tot een andere conclusie. Dit volgt ook niet uit het AIDA-rapport. Uit het AIDA-rapport blijkt juist dat het aandeel asielzoekers dat in Frankrijk geen opvang geniet bovengemiddeld vaak alleenstaande mannen en vrouwen zijn. Verder heeft opposante nooit eerder een asielaanvraag ingediend in Frankrijk, daarom heeft zij geen persoonlijke ervaring met de beschikbaarheid en kwaliteit van de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Als opposante toch in onzekerheid komt te verkeren over de opvang, kan en dient zij haar beklag daarover te doen bij de Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
5.5.
Het rapport van US Department of State 2021 waar opposante in verzet naar heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. Opposante heeft niet nader onderbouwd waarom dit rapport tot de conclusie moet leiden dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.6.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen opposante in verzet naar voren heeft gebracht geen grond biedt voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 26 augustus 2022.
Wat is de conclusie?
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zitting uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:21.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10238.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256.
6.Zie onder meer de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11069.
7.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, r.o 92 (Jawo tegen Duitsland).