ECLI:NL:RBDHA:2022:10238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het uitstelverzoek voor het indienen van een zienswijze in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, omdat zijn aanvraag niet in behandeling was genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Spanje verantwoordelijk werd gesteld voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser betoogde dat verweerder ten onrechte geen uitstel had verleend voor het indienen van een zienswijze, ondanks dat zijn gemachtigde tijdig had verzocht om uitstel in verband met een aangekondigde vakantie. De rechtbank oordeelde dat de strikte beleidsregel van verweerder, die geen uitstel toestond, niet in verhouding stond tot het belang van eiser en in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet kon tegenwerpen dat eiser niet tijdig om uitstel had verzocht, waardoor het bestreden besluit een gebrek vertoonde. De beroepsgrond van eiser slaagde, en de rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser had ook aangevoerd dat de leefomstandigheden in Spanje in strijd waren met internationale verdragen, maar de rechtbank oordeelde dat eiser hierin niet was geslaagd. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16113

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer
A.E. Abdelrahman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen uitstel heeft verleend voor het indienen van een zienswijze. De gemachtigde van eiser heeft op dezelfde dag als waarop het voornemen is uitgebracht, namelijk op 27 juli 2022, verzocht om uitstel en daarbij verwezen naar de brief van 15 juni 2022 aan verweerder, waarin haar vakantie (vanaf 1 augustus 2022) is aangekondigd. Het is volgens eiser onzorgvuldig dat verweerder geen contact met zijn gemachtigde heeft opgenomen om te proberen tot een oplossing te komen.
Eiser wijst er daarbij op dat een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, meteen na ontvangst van het besluit, telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder en dat de betreffende ambtenaar weigerde het in onderling overleg op te lossen. Eiser vindt verder van belang dat verweerder vijf maanden wacht na de aanvraag en dan midden in de vakantieperiode een voornemen uitbrengt. Ook doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangezien in meerdere zaken van zijn gemachtigde en diens kantoorgenoten, waarin dezelfde brieven zijn verstuurd als de brief van 15 juni 2022, het verzoek om uitstel wel is gehonoreerd.
2.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en stelt dat het uitstelverzoek niet voldoet aan de voorwaarden in dat beleid. De brief van 15 juni 2022 ziet niet specifiek op de zaak van eiser en de brief van 27 juli 2022 is niet een maand voor de vakantie ingediend.
2.2
In het beleid van verweerder, dat is opgenomen in paragraaf C2.12 van de Vc, staat voor zover hier van belang, dat bij vakantie van een rechtshulpverlener uitstel voor het indienen van een zienswijze wordt verleend tot vijf werkdagen na de vakantie, als de vakantie ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld aan verweerder.
2.3
Verweerder heeft op zitting desgevraagd aangegeven dat tijdige informatie van belang is voor de planning van verweerder, maar er zal volgens verweerder niet worden gewacht met het nemen van een voornemen, als en omdat de vakantieperiode van de rechtsbijstandverlener bekend is.
De rechtbank begrijpt dat verweerder graag tijdig geïnformeerd wil zijn over vakanties van rechtshulpverleners, maar stelt ook vast dat verweerder er geen nadeel van zal ondervinden als dit niet het geval is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de strikte beperking die in de beleidsregel op dit punt is neergelegd ten aanzien van de verzoeken om uitstel voor het indienen van een zienswijze op een voornemen, niet in een redelijke verhouding staat tot het daarmee gediende belang. De beleidsregel is op dit punt in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Verweerder kan dus niet aan eiser tegenwerpen dat hij niet tijdig en op de juiste wijze om uitstel voor het indienen van de zienswijze heeft verzocht. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een gebrek. De beroepsgrond slaagt.
2.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat niet vast staat dat het belang van verzoeker door het niet verlenen van uitstel niet is geschaad.
3. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet wel aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op het volgende.
3.1
Eiser voert aan dat in Spanje de leefomstandigheden waaraan hij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft dit persoonlijk ervaren. Eiser is geslagen omdat hij aanvankelijk zijn vingerafdrukken niet wilde afstaan en hem is ten onrechte verteld dat het afstaan van vingerafdrukken niets te maken had met zijn asielprocedure. Ook stelt eiser dat hij verschillende medische klachten heeft en dat uit het overgelegde landenrapport van AIDA, Update 2021, pagina 119 en 120, blijkt dat “The organisation highlights that, during the first quarter of 2021, 56% its beneficiaries indicated that bureaucratic processes and the discrimination impede to receive a quality health assistance”. Dit is volgens eiser een begin van bewijs dat de Spaanse autoriteiten zich niet altijd aan de internationale afspraken houden.
3.2
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
3.3
Eiser is hierin niet geslaagd. Voor wat betreft zijn medische klachten geldt als uitgangspunt dat in Spanje de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het overgelegde rapport biedt geen concrete aanwijzingen dat Spanje zich op dat punt niet aan de verdragsverplichtingen houdt. Dat uit dit rapport blijkt dat 56 procent van de begunstigen aangaven dat het verkrijgen van hoogwaardige gezondheidszorg, in het eerste kwartaal van 2021, werd belemmerd door bureaucratische processen en discriminatie, is daarvoor onvoldoende. Zijn overige stellingen heeft eiser niet onderbouwd met stukken die zien op de algemene situatie in Spanje dan wel stukken die hem persoonlijk betreffen.
3.4
Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.5
Voor zover eiser aanvoert dat overdracht aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt, gelet op zijn medische klachten, slaagt dit evenmin. De rechtbank verwijst daarvoor naar wat in 3.3 is overwogen. Uit het overgelegde stuk blijkt ook niet dat behandeling van eiser niet adequaat in Spanje kan plaatsvinden.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling op zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.