ECLI:NL:RBDHA:2022:11069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.17386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van verantwoordelijkheid Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de opvang van een asielzoeker, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser, en dat dit is bevestigd door een claimakkoord met de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft overwogen dat er geen tekortkomingen zijn in het systeem van opvangvoorzieningen in Frankrijk, en dat de door eiser ingeroepen AIDA-rapporten geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de mogelijkheden om te klagen over de opvang in Frankrijk voldoende heeft benut.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17386
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Lourier).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.17387, op 7 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W.M. Mamik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser.
2. Met het claimakkoord hebben de Franse autoriteiten toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn.
3. Daarbij wordt in het geval van Frankrijk tot op heden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en wordt aangenomen dat geen sprake is van zodanige tekortkomingen in het systeem van de opvangvoorzieningen in Frankrijk dat artikel 4 van het Handvest [1] wordt geschonden. Verweerder heeft hiervoor terecht verwezen naar uitspraken van de Afdeling [2] van 21 april 2021 en 16 juni 2021. [3] De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft dit op 9 maart 2022 nog eens bevestigd. [4] Ook de verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank gaan hier tot op heden van uit. [5]
4. Het door eiser ingeroepen landenrapport Frankrijk van AIDA [6] dat dit jaar is verschenen geeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Zoals verweerder terecht heeft overwogen in het bestreden besluit schetst dit rapport geen ander beeld van de opvang van Dublinclaimanten in Frankrijk dan naar voren komt uit de landenrapporten in voorgaande jaren. Dat geldt zowel voor de beperking van de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten en opvolgende aanvragers, als voor de praktijk in de regio Parijs waar eiser zich zal moeten melden, het aandeel asielzoekers dat in Frankrijk geen opvang geniet en het gegeven dat dit bovengemiddeld vaak alleenstaande mannen en vrouwen zijn. Door te overwegen dat het AIDA-rapport van dit jaar geen wezenlijke nieuwe informatie bevat, heeft verweerder deze door eiser genoemde algemene omstandigheden afdoende beantwoord.
5. Verweerder heeft evenzeer afdoende gereageerd op eisers verklaringen over de omstandigheden van zijn eerder verblijf in Frankrijk door te overwegen dat eiser hierover kon klagen bij de Franse autoriteiten. Verweerder stelt terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de mogelijkheden hiervoor in Frankrijk voldoende heeft benut. Eiser heeft hiervan immers geen documenten en heeft ook niet concreet inzichtelijk gemaakt waar, wanneer en hoe hij heeft geklaagd over het gebrek aan opvang. Van belang is nog dat het onthouden van opvangvoorzieningen schriftelijk wordt meegedeeld en dat men hierover ook kan klagen bij de Franse rechter. [7] In dat verband stelt de rechtbank vast dat de uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak van VluchtelingenWerk Nederland geen bindende betekenis heeft voor de beoordeling van de gang van zaken in andere lidstaten. [8] Eiser heeft met zijn eigen verklaringen daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Frankrijk moet vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest, zoals uitgelegd in de arresten Jawo en Ibrahim. [9] Nu eiser voorts geen bijzondere opvangbehoefte heeft gesteld, wordt hij niet gevolgd in zijn standpunt dat verweerder voor de opvang van eiser in Frankrijk individuele garanties dient te verkrijgen. Verweerder hoeft dan ook niet af te zien van overdracht van eiser aan Frankrijk.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.De Afdeling 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816 en 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256.
4.De Afdeling 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715.
5.Voorbeeld; rb Den Haag, zp. Groningen 17 augustus 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2963 en rb Den Haag 26 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9722.
6.Asylum Information Database, Country Report: France van 8 april 2022.
7.Het AIDA-rapport, p. 103.
8.Rb Den Haag 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10210.
9.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 en 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.