ECLI:NL:RBDHA:2022:13106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
C-09-610930-HA ZA 21-386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onredelijk lage tarieven voor pakketbezorging door PostNL aan subcontractors

In deze zaak gaat het geschil tussen de VOF en PostNL over de vraag of PostNL haar subcontractors onredelijk lage tarieven betaalt voor pakketbezorging. De VOF, eisende partij, heeft PostNL aangeklaagd en maakt ernstige verwijten, maar onderbouwt deze met algemene informatie en mediaberichten. De rechtbank oordeelt dat de VOF niet voldoende heeft aangetoond wat PostNL in de samenwerking met haar concreet heeft misdaan en welke schade zij heeft geleden. De VOF heeft geen bewijs geleverd dat zij in de knel is gekomen of dat PostNL hiervan op de hoogte was. De rechtbank wijst de vordering van de VOF af, omdat deze niet voldoet aan de vereisten voor toewijzing. De rechtbank kan de centrale vraag van de zaak niet beantwoorden, omdat de VOF niet heeft aangetoond dat er sprake is van onredelijke tarieven. De rechtbank concludeert dat de VOF onvoldoende heeft onderbouwd dat er onvoorziene omstandigheden zijn die een wijziging van de overeenkomst rechtvaardigen. De vorderingen van de VOF worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van PostNL.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/610930 / HA ZA 21-386
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[de VOF], te [Plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [de VOF] ,
advocaat: mr. D.I.J. Snijders te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
POSTNL PAKKETTEN BENELUX B.V., te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: PostNL,
advocaat: mr. F. Diepraam te Haarlem.

1.Samenvatting

Het geschil tussen partijen gaat in essentie over de vraag of PostNL haar subcontractors onredelijk lage tarieven betaalt voor de pakketbezorging. Deze vraag speelt niet alleen tussen [de VOF] en PostNL, maar ook tussen PostNL en andere subcontractors.
In deze procedure maakt [de VOF] PostNL ernstige, maar algemeen verwoorde verwijten, die zij onderbouwt met algemene informatie zoals mediaberichten. De vordering die [de VOF] heeft ingediend, ziet echter alleen op de samenwerking tussen PostNL en haarzelf. Voor de toewijzing van die vordering is nodig dat [de VOF] aangeeft wat PostNL in de samenwerking met [de VOF] concreet heeft misdaan, en ook welke schade [de VOF] daardoor concreet heeft geleden. Die informatie heeft [de VOF] niet aangeleverd: uit het dossier blijkt niet dat [de VOF] bij PostNL heeft aangegeven dat zij in de knel dreigde te komen. Ook is geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat [de VOF] in de knel kwam of zat. [de VOF] zegt dat PostNL had moeten weten dat zij in de knel zat, maar zij licht niet toe hoe PostNL dit had kunnen weten.
Daarom wijst de rechtbank de vordering van [de VOF] af. De vraag waar deze zaak eigenlijk over gaat, kan de rechtbank daardoor ook niet beantwoorden.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit:
- de dagvaarding van 14 april 2021 met producties 1-19,
- de conclusie van antwoord van 7 juli 2021 met producties 1-12,
- de akte overlegging producties van eiseres van 3 november 2021 met producties 20-26,
- het tussenvonnis van 8 juni 2022,
- de akte van eiseres ingekomen op 5 oktober 2022 met producties 28-31,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 november 2022 en de bij die gelegenheid voorgedragen spreekaantekeningen.
2.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het onjuistheden in de verslaglegging betreft. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

3.1.
[de VOF] is een zelfstandig pakketbezorgbedrijf; zij heeft personeel in dienst.
3.2.
In 2005 heeft [de VOF] voor het eerst een vervoersovereenkomst gesloten met een rechtsvoorganger van PostNL. Onder deze overeenkomst werden de diensten van [de VOF] door PostNL vergoed op basis van een stuktarief, dus per afgeleverd postpakket.
3.3.
Eind 2006 heeft PostNL alle zelfstandige pakketbezorgbedrijven die pakketpostroutes voor haar reden (hierna: de subcontractors) bericht dat zij hun vervoersdiensten vanaf 2007 niet meer op basis van een stuktarief zou vergoeden, maar op basis van een stoptarief. In een brief aan [de VOF] van 28 december 2006 schreef PostNL daarover het volgende:
Stoptarief
Uiterlijk 1 april 2007 wenst[PostNL]
het nieuwe tariefstelsel in te voeren waarover ik in mijn brief van september jl. een en ander heb uitgelegd. Dit betekent dat in het eerste kwartaal alle contracten opnieuw zullen worden afgesloten. Voor alle duidelijkheid: Dit is géén bezuinigingsmaatregel. Het is de bedoeling om tarieven transparant te maken. Nu is er een stukstarief dat is gebaseerd op een mix van MAD- en ZAD-pakketten. In plaats daarvan komt er een vergoeding per succesvolle stop plus een vergoeding voor de verschillende handelingen aan de deur. Een MAD-pakket levert dan meer op dan een ZAD-pakket.
De komende maanden zult u worden uitgenodigd door uw Regionaal Coördinator Subcontracting. We gaan dan alle tarieven opnieuw berekenen. Daarbij houden we rekening met de gebiedskenmerken en volumes, maar ook met de stijging van o.a. de loonkosten en de representatie-eisen (kleding).
3.4.
[de VOF] en (de rechtsvoorganger van) PostNL hebben in elk geval in 2010, 2011 en 2017 een nieuwe vervoersovereenkomst gesloten. Zij onderhandelden elk jaar over de tarievenbijlage bij deze overeenkomsten, op basis van een voorstel dat PostNL aan [de VOF] toezond.
3.5.
In 2016 is de eigenaar van [de VOF] voorzitter geworden van de belangenvereniging van subcontractors van PostNL (de BVPD). In die hoedanigheid heeft de eigenaar van [de VOF] zich meerdere malen kritisch uitgelaten over PostNL, onder meer over de stoptarieven.
3.6.
Bij e-mail van 19 november 2019 heeft PostNL [de VOF] het volgende geschreven:
Dinsdag 19 november 2019 hebben wij elkaar gesproken op ons Depot te Sassenheim. Bij dit gesprek waren tevens aanwezig je dochter, de Depotmanager (…) en de HS adviseur (…).
Aanleiding van dit gesprek is het eerdere ti [1] gesprek wat je hebt gevoerd met mijn collega (…). Naar aanleiding daarvan heb je hem een aantal vragen gesteld die wij besproken hebben. De volgende punten zijn benoemd:

Het aantal uren van week 23 komt niet overeen met de uren die in de ti zijn vermeld
o
Op basis van de succesvolle stops en stuks geeft dit voor deze week een uurvergoeding van € 30,48 terwijl de uitkomst bij de ti in 2018 €29,49 was. Dit zonder Niwo toeslag en een trefkans van 91%.

De ti die wij vandaag besproken hebben voorziet de ritten waar nodig gebleken met de realisatietijd
o
De rit [Plaats] 2 viel op met een 5,5 uur hogere realisatietijd en een lagere hitrate
o
Deze rit heeft ook 4 ‘kwartiertjes’ waarbij je ruiterlijk toegaf dat dit aan de chauffeur lag en dit als pauze gezien kon worden
o
Dit zou ook kunnen gelden voor [Plaats] 6
o
Van de andere ritten geef je de GPS gegevens van week 23 door waarna wij gezamenlijk aan de hand van Track&Trace gegevens kunnen checken of dit als werk of als pauzetijd gezien dient te worden

10 december vanaf 11:00 uur (tijd afhankelijk van afspraak [Naam 1] ) hebben wij een vervolgafspraak op Depot Sassenheim.

Lukt het jou om een week vooraf de gegevens door te mailen?
3.7.
Bij e-mail van 20 november 2019 heeft [de VOF] het volgende geantwoord:
Bedankt voor het verslag,
Aanvullend: ook besproken dat het tarief per uur zonder km vergoeding uit zou moeten komen op €31.03
Jij komt op €30.48 Niwo niet meegerekend maar de km vergoeding wel
Ik zal hier nog even op terugkomen na correctie van de km.
Ik zal je alle GPS gegeven van alle ritten doorgeven, ik denk namelijk niet dat NV-6 veel pauzes heeft.
3.8.
Bij e-mail van 11 december 2019 heeft PostNL [de VOF] het volgende geschreven:
10 december hebben wij het vervolggesprek gevoerd over de ti op Depot Sassenheim. Hierbij waren ook aanwezig je dochter (…)[knipoog smiley]
en[de depotmanager]
.
Wij hebben de volgende zaken besproken/afgesproken:

De €31,03 is €30,13 zoals je dit met [Naam 2] ooit besproken hebt. Dit zou het bedrag bij een gemiddelde rit zijn afhankelijk van indicatoren als uren, km en toeslagen per rit

Van alle ritten hebben wij per rit de kwartiertjes vast gesteld op basis van de trace gegevens in je voertuigen en track & trace van PostNL

Op basis hiervan hebben wij 8:24 uur extra tijd per week toegekend

De andere kwartiertjes hebben wij geoormerkt als pauze

De ti komt hiermee op €1,47 per succesvolle stop

Ik heb je aangeboden om dit met een tussenstap in te voeren

Je gaf aan twijfel te hebben bij de ti ivm stukje route dat regelmatig door een andere dan de vaste rit worden weggebracht. Ik hoop deze weggehaald te hebben met de uitleg dat er per postcode blok naar het aantal stops (per uur) wordt gekeken. De aan en afrij tijd nemen wij hierin niet mee. Deze nemen wij wel mee in de berekening per rit (net zoals voorbereiding en afhandeltijd)

Je wilde alles nog een keer narekenen

Dinsdag 17 december om 15:00 uur bellen wij met elkaar hierover

Voor het ROH gesprek was geen tijd meer, dit heb je op een later moment met[de depotmanager]
en[de HS adviseur]

De werkwijze mbt extra rijden ivm bv volume bespreek je dan ook nog met[de depotmanager]
3.9.
Bij e-mail van 17 december 2019 heeft [de VOF] het volgende geantwoord:
Zoals ik je had aangegeven wilde ik nog even in de cijfers duiken.
Week 23 als voorbeeld omdat deze qua aantallen het dichts de gemiddelde uit de TI benaderen.
Je stelt dat deze week €11.043,18 omzet heeft en daarmee met de door mij opgegeven gewerkte uren (362.25) er een uurtarief uit komt van €30.48 terwijl TI 2018 €29.49 was.
Hier zitten twee onbenoemde punten in:

Per 1 januari is er geïndexeerd dus de €29.49 is niet geheel correct.

€30.48 is inclusief km vergoeding, exclusief zou het uurtarief €29.68 zijn.
Aangezien je uiteindelijk, na correctie van kwartiertjes uitkomt op een voorstel van 11 cent lager dan de huidige €1.58, zou dit betekenen dat mijn uurtarief uitkomt op €28.34 excl km. Terwijl dit €30.13 excl km zou moeten zijn.
Per saldo zou het stoptarief in week 23 (!)
362.25 x €30.13 € 10914.59+€288.15 (km) = €11.202,74 (omzet) -9049x€0.16 =€1447.84 (pakkettoeslag)= €9754.90/6073=€1.61
Je geeft aan een groei van 4%, dit wordt vrijwel zeker teniet gedaan door het wegvallen van de 2e bestellingen.
Uiteindelijk moet mijn stoptarief 3 cent omhoog ipv 11 cent naar beneden
3.10.
Diezelfde middag heeft PostNL laten weten dat ze haar aanbod van 11 december 2019 handhaafde. [de VOF] heeft daarop per omgaande e-mail als volgt gereageerd:
Als het tarief van 1.58 in week 23 al niet passend is (3 cent te laag) hoe kan je dan nu een voorstel doen dat dan dus uiteindelijk 14 cent lager is dan wat het voor week 23 (gemiddelde aantal best passende bij het TI model). Dus als dat het definitieve uiteindelijke voorstel is kan ik dat niet accepteren, domweg omdat het geen correct voorstel is op basis van de benodigde uren
3.11.
Bij e-mail van 18 december 2019 schrijft PostNL [de VOF] onder meer het volgende:
Week 23 hebben wij in eerste instantie gebruikt om een vergelijk te maken tussen hetgeen je in Q4 2018 hebt afgesproken conform de ti van dat moment. Dat was prima om te doen en goed om te zien dat dit in lijn met elkaar is. Ik schrijf met nadruk in lijn omdat een week niet de referentie is voor een heel jaar. Ik vind het prima om daar nog eens samen met je doorheen te lopen om te kijken waarde plussen en de minnen zitten, maar nogmaals dat is dan alleen over die week en dat geeft niet meer dan een indicatie.
(…)
3.12.
Daarop heeft [de VOF] bij e-mail van 19 december 2019 onder meer het volgende geantwoord:
(…)
Je zegt dat 1 week geen referentie kan zijn voor een heel jaar, dat is correct, maar dat zijn 10 (drukke) referentie weken ook niet. Vroeger werden er tien normale weken gebruikt, nu tien drukke.
Mijn punt is dat de norm niet overeenstemt met de gemaakte uren. Uren die door een reserve rit worden gemaakt zie je namelijk nergens meer terug waardoor uiteindelijk de norm te hoog uit het systeem komt ( en ook de realisatietijd)
Om het nu heel eenvoudig te houden:
Groei sinds week 422018 is 2% geweest, je stelt een tariefverlaging voor van 7%??
NB: Desgewenst kan ik de gewerkte uren van de referentie weken produceren, dan kunnen kijken of en waarde verschillen zitten.
3.13.
Partijen hebben elkaar hierna nog een paar keer met elkaar gesproken; zij hebben elkaar over en weer ook nog meerdere keren e-mails met nadere informatie en argumenten gestuurd.
3.14.
Op 5 juni 2020 heeft PostNL [de VOF] het volgende gespreksverslag gemaild:

Vanmiddag 5 juni 2020 hebben wij elkaar telefonisch gesproken en zijn wij tot een akkoord gekomen.

Jij gaat akkoord met het voorstel zoals eerder door mij gedaan is van €1,50 per succesvolle stop

Dit tarief geldt per 8 juni 2020

Het digitale contract stuur ikje zsm toe

Voor de rit met daarin de Kaageilanden krijg je een addendum met daarin de afspraak voor een lengte twee voertuig en de Pontkosten op basis van een jaarkaart

Je vraagt naar de indexatie van 2020, ik overleg intern hoe wij daar mee om gaan in relatie tot de lang durende onderhandeling
3.15.
[de VOF] heeft diezelfde dag het volgende geantwoord:
Kleine aanvulling, wat mij betreft is er nog steeds een verschil van 35 uur die te weinig wordt berekend.
Ik heb je gevraagd wat de consequentie is als ik niet akkoord ga waarop jij hebt gezegd dat we dan afscheid zouden gaan nemen.
Onder protest ben ik akkoord gegaan om reden van het feit dat ik het mij financieel niet kan veroorloven om mijn medewerkers te ontslaan op dit moment.
3.16.
Op 9 juni 2020 heeft PostNL daarop het volgende geantwoord:
Dank voor je mail. Graag wil ik deze nog wel nuanceren.
Indien PostNL en een individuele ondernemer er uiteindelijk samen niet uitkomen kan dit inderdaad leiden tot een afscheid. Voordat die weg wordt ingeslagen blijven we echter graag met elkaar in gesprek met als doel om alsnog tot een akkoord te komen. Mocht een akkoord uiteindelijk toch uitblijven, dan is het een logisch gevolg dat de wegen scheiden omdat er dan klaarblijkelijk geen sprake meer is van (het vertrouwen in) een duurzame samenwerking.
Wij zijn vanaf november 2019 met elkaar in gesprek geweest over het nieuwe tarief en hebben we hierover met elkaar vele gesprekken gevoerd (zie gehele mailtrail hieronder).
In de afgelopen periode hebben wij overeenstemming bereikt over een aanvulling op de norm van 23u per week, na onderbouwing op basis van de routekenmerken. In ons gesprek op woensdag 3 juni heb jij aangegeven dat je nog een onderbouwing zou aanleveren voor de extra 35u per week waarnaar je verwijst. Kennelijk heb jij ervoor gekozen om deze onderbouwing niet verder aan te leveren en daarmee akkoord te gaan met het huidige voorstel.
Ik ben blij dat onze gezamenlijke inspanningen in het afgelopen halfjaar uiteindelijk toch hebben geleid tot een akkoord en een voortzetting van onze samenwerking.
lk zag vanmorgen dat je inmiddels ook getekend hebt, waarvoor dank.
3.17.
Op 14 april 2021 heeft [de VOF] PostNL gedagvaard. Naar aanleiding van (de uitlatingen in) die dagvaarding heeft PostNL de vervoersovereenkomst van 2017 opgezegd per 2 september 2021.

4.Het geschil

4.1.
Samengevat vordert [de VOF]
primairdat de rechtbank de van 2008 tot en met 2020 tussen haar en PostNL gesloten vervoersovereenkomsten met bijbehorende tariefbijlagen met terugwerkende kracht wijzigt, en wel zo dat een minimaal redelijk
uurtariefwordt vastgesteld. [de VOF] vordert ook te bepalen dat aan haar het verschil toekomt tussen dit minimaal redelijke uurtarief en het daadwerkelijk door PostNL betaalde uurtarief, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.
Subsidiairvordert [de VOF] dat de rechtbank de van 2008 tot en met 2020 tussen haar en PostNL gesloten vervoersovereenkomsten met bijbehorende tariefbijlagen met terugwerkende kracht wijzigt, en wel zo dat een minimaal redelijk
stoptariefwordt vastgesteld. [de VOF] vordert ook te bepalen dat aan haar het verschil toekomt tussen dit minimaal redelijke stoptarief en het daadwerkelijk door PostNL betaalde stoptarief, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.
[de VOF] onderbouwt deze vorderingen met de stelling dat in haar relatie met PostNL sprake is geweest van onvoorziene omstandigheden, die maken dat PostNL geen ongewijzigde instandhouding kan verlangen van de met [de VOF] gesloten vervoersovereenkomsten en de bijbehorende tariefbijlagen.
4.2.
Meer subsidiairvordert [de VOF] dat de rechtbank vaststelt dat PostNL onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat PostNL de schade moet vergoeden die [de VOF] daardoor heeft geleden. Die schade begroot [de VOF] op het verschil tussen het door haar berekende minimaal redelijke uurtarief c.q. stoptarief, en de tarieven de PostNL haar daadwerkelijk heeft betaald.
4.3.
PostNL voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank bij de beoordeling van de vorderingen nader in.

5.De beoordeling

Primaire en subsidiaire vordering: wijziging wegens onvoorziene omstandigheden
Wat zijn onvoorziene omstandigheden?
5.1.
Artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter op vordering van een contractspartij de gevolgen van een overeenkomst met terugwerkende kracht kan wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden. Daarvoor is nodig dat die gevolgen van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Volgens de wetgever zal aan dit vereiste niet snel zijn voldaan, omdat de redelijkheid en billijkheid in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord verlangen en afwijking van het gegeven woord slechts bij hoge uitzondering is toegelaten. [2]
5.2.
Van een onvoorziene omstandigheid is volgens vaste jurisprudentie [3] pas sprake als een omstandigheid niet in de overeenkomst is verdisconteerd, en ook niet voor rekening komt van de partij die een beroep doet op de omstandigheid. Ook moet de omstandigheid op het moment dat de overeenkomst tot stand komt nog in de toekomst liggen. [4]
Is in deze zaak sprake van onvoorziene omstandigheden?
5.3.
De eerste omstandigheid waarop [de VOF] zich beroept, is haar niet-uitgekomen veronderstelling dat subcontractors er door de tariefswijziging van 2007 niet op achteruit zouden gaan.
Een niet-uitgekomen veronderstelling is echter nog geen onvoorziene omstandigheid.
Van een niet-voorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW is pas sprake als een veronderstelling niet is uitgekomen door een omstandigheid die partijen niet in hun overeenkomst hebben verdisconteerd en die op dat moment nog in de toekomst lag. De partij die een beroep doet op onvoorziene omstandigheden moet dus benoemen welke, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst toekomstige omstandigheid volgens haar heeft gemaakt dat de veronderstelling niet is uitgekomen, en benoemen dat die omstandigheid niet is verdisconteerd in de afspraken die partijen hebben gemaakt. In de dagvaarding is deze informatie echter niet te vinden.
5.4.
[de VOF] stelt verder dat “
de ontstane verhoudingen tussen partijen, en de gevolgen daarvan” – waaronder de afhankelijkheid van [de VOF] en het gebrek aan mogelijkheden om tegenwicht te bieden tegen PostNL – onvoorzienbare omstandigheden zijn. Wat zij daarmee precies bedoelt, legt [de VOF] niet uit.
De rechtbank maakt uit de processtukken op dat [de VOF] vooral doelt op de marktpositie van PostNL. [de VOF] licht niet toe hoe deze positie in 2007, toen zij haar eerste overeenkomst met PostNL sloot, anders was dan in de periode van 2008 tot en met 2020. Daarom heeft [de VOF] haar stelling dat de verhoudingen tussen beide partijen en de gevolgen daarvan onvoorzien waren in 2007, onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat [de VOF] ieder jaar nieuwe tariefafspraken met PostNL maakte; de stelling dat ‘de ontstane verhoudingen’ elk jaar opnieuw onvoorziene omstandigheden waren, had [de VOF] daarom echt nader moeten toelichten.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank [de VOF] om een nadere toelichting op haar beroep op onvoorziene omstandigheden gevraagd; [de VOF] heeft toen geantwoord dat het zwaartepunt van haar argumentatie lopende de procedure is verschoven naar de meer subsidiaire grondslag.
5.6.
Om die redenen wijst de rechtbank de primaire en subsidiaire vordering af.
Meer subsidiaire vordering: onrechtmatige daad
5.7.
Voor het geval dat haar beroep op onvoorziene omstandigheden niet slaagt, stelt [de VOF] dat PostNL het stoptarief in 2007 slechts heeft ingevoerd om de vergoedingen aan de subcontractors ‘af te knijpen’ en om hen daarmee willens en wetens te benadelen en/of te misleiden. Daarmee heeft PostNL volgens [de VOF] haar eigen gewin laten voorgaan op het van haar te verwachten redelijk en billijk ondernemerschap; [de VOF] stelt dat dit jegens haar onrechtmatig is.
5.8.
PostNL betwist dat zij haar subcontractors heeft willen misleiden of benadelen. Volgens haar is het merendeel van haar subcontractors juist heel tevreden met de samenwerking, en had PostNL tot de dagvaarding ook geen aanleiding om aan te nemen dat [de VOF] niet tevreden was. Verder meent PostNL dat [de VOF] zich niet op het leerstuk van de onrechtmatige daad kan beroepen voor klachten die zien op contractuele verplichtingen: die klachten zou de rechtbank binnen de context van de overeenkomst moeten beoordelen.
Onrechtmatige daad of wanprestatie?
5.9.
De enkele omstandigheid dat een gedraging een contractuele norm schendt, betekent nog niet dat die gedraging jegens de wederpartij niet ook als een onrechtmatige daad kan worden aangemerkt. [5] De benadeelde contractspartij kan ervoor kiezen haar wederpartij niet op grond van de overeenkomst, maar op grond van onrechtmatige daad aan te spreken. [6] Een dergelijke vordering slaagt echter alleen als de verweten gedraging onafhankelijk van de schending van de contractuele verplichtingen onrechtmatig is. [7]
Zorgplicht voor een rechtvaardige prijs?
5.10.
Ter zitting heeft [de VOF] gesteld dat PostNL jegens haar een zorgplicht heeft geschonden. In samenhang met de dagvaarding begrijpt de rechtbank daaruit dat [de VOF] meent dat op PostNL een positieve verplichting rust om te zorgen dat zij haar subcontractors – en dus ook [de VOF] – minimaal redelijke tarieven biedt.
5.11.
[de VOF] doet daarmee feitelijk een beroep op de leer van de rechtvaardige prijs (“
iustum pretium”), welke leer onder meer is terug te vinden in artikel 3.2.7 van de Unidroit Principles of International Commercial Contracts. De wetgever heeft er echter expliciet voor gekozen om de leer van de rechtvaardige prijs niet in het Nederlandse recht op te nemen; deze leer vormt dus geen geldend recht. [8] Een onevenwichtigheid tussen de prestaties van de contractspartijen is slechts één van de factoren die de rechtbank moet meewegen.
Had PostNL moeten weten dat [de VOF] in de knel kwam?
5.12.
In de kern genomen stelt [de VOF] dat zij door de gewijzigde tariefstructuur in de knel is gekomen, en dat PostNL dit had kunnen en moeten weten. [de VOF] vindt dat PostNL haar – door die tariefstructuur desondanks te blijven hanteren – moedwillig en onrechtmatig schade heeft toegebracht (heeft ‘afgeknepen’).
5.13.
Flinke beschuldigingen vragen om een flinke onderbouwing, maar die ontbreekt in dit dossier.
5.14.
Uit het dossier dat de rechtbank heeft ontvangen, blijkt niet dat [de VOF] aan PostNL te kennen heeft gegeven dat zij in de knel dreigde te komen. Dit strookt met wat de eigenaar van [de VOF] tijdens de mondelinge behandeling vertelde, namelijk dat hij de zaken in zijn eigen bedrijf steeds zo probleemloos mogelijk wilde laten verlopen, om een steviger positie te hebben in de gesprekken die hij namens de belangenvereniging van subcontractors met PostNL voerde. Deze ‘dubbele pet’ heeft er kennelijk toe geleid dat [de VOF] tot de hierboven geciteerde e-mail van 5 juni 2020 nooit bij PostNL heeft geklaagd.
5.15.
Ook zonder dat [de VOF] expliciet heeft geklaagd, kan het zo zijn dat PostNL had moeten begrijpen dat zij [de VOF] met haar tarief(structuur), uitlatingen of andere gedragingen in de problemen bracht.
5.15.1.
Hier weegt weer mee dat [de VOF] elk jaar opnieuw kennelijk zonder klachten nieuwe overeenkomsten met PostNL heeft afgesloten. Het enige jaar ten aanzien waarvan uit het dossier blijkt dat [de VOF] haar onvrede heeft geuit, is 2019/2020, en de daarop volgende onderhandeling heeft na acht maanden geleid tot een verhoging van het stoptarief. Uit de correspondentie [9] blijkt dat [de VOF] ook het verhoogde tarief nog steeds niet passend vond, omdat zij meende dat de bezorging meer uren vergde dan het aantal uren waarop PostNL haar berekening baseerde. Zij schrijft onder protest akkoord te zijn gegaan, omdat zij ‘het zich financieel niet kon veroorloven om haar medewerkers te ontslaan op dit moment’. Voor de rest zijn in het dossier geen aanwijzingen te vinden dat [de VOF] voor de dagvaarding bij PostNL aan de bel heeft getrokken. De opmerking in de e-mail van 5 juni 2020 is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat PostNL al die jaren [de VOF] moedwillig heeft afgeknepen.
5.15.2.
[de VOF] wijst op een onderzoek van KRO Monitor uit 2020 onder 80 subcontractors waaruit blijkt dat de meesten van hen geen normale onderneming meer konden voeren (o.m. geen pensioen, geen arbeidsongeschiktheidsverzekering, personeel niet conform de cao kunnen betalen). Het beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt, is ernstig. Een onderzoek onder andere ondernemers uit 2020 vormt echter geen onderbouwing voor de stelling dat PostNL al in 2008 had moeten weten dat zij [de VOF] met haar tarieven in de problemen bracht. [de VOF] stelt niet dat PostNL voldoende inzicht had in de bedrijfsvoering van [de VOF] , zodat het de rechtbank niet duidelijk is hoe PostNL dit had kunnen weten als [de VOF] het haar niet zei.
5.15.3.
Tenslotte kent [de VOF] veel gewicht toe aan de mededeling van PostNL dat de tariefswijziging in 2007 niet bedoeld was als bezuinigingsmaatregel, maar om transparantie te krijgen in de kosten, wat ook voor de subcontractors voordelig zou zijn. De rechtbank begrijpt dat [de VOF] vindt dat zij deze mededeling heeft mogen opvatten als een garantie dat de tariefswijziging er niet toe zou leiden dat haar bedrijfsresultaten zouden verslechteren. PostNL betwist dat.
De mededeling dat een maatregel niet is bedoeld als bezuiniging, sluit op zich niet uit dat de maatregel toch zo zal uitwerken. Datzelfde geldt voor “
de bedoeling om tarieven transparant te maken”: een bedoeling is nog geen garantie dat dit zal lukken. Daarom is er meer onderbouwing nodig om te kunnen zeggen dat [de VOF] deze mededelingen van PostNL als een garantie heeft mogen opvatten, zowel ten aanzien van het niet achteruitgaan in bedrijfsresultaten als ten aanzien van de transparantie. [de VOF] geeft die onderbouwing niet.
Er bestaat in ons recht geen algemene plicht om de wederpartij alle informatie te geven waarop een aanbod is gebaseerd.
De hiervoor geciteerde correspondentie uit 2019 wekt ook de schijn dat [de VOF] van veel relevante aspecten van het tariefmodel van PostNL wel op de hoogte was. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom [de VOF] volstrekte transparantie in alle aspecten van de door PostNL gehanteerde berekeningen nodig heeft; [de VOF] heeft immers wel volledig inzicht in haar eigen bedrijfsvoering. Als zij niet uitkwam met de door PostNL geboden vergoeding, had zij dit feit richting PostNL kunnen benoemen.
5.16.
Het voorgaande betekent dat [de VOF] onvoldoende heeft aangevoerd om te oordelen dat PostNL onrechtmatig jegens [de VOF] heeft gehandeld. Daarom wijst de rechtbank ook de meer subsidiaire vordering af. Het verjaringsverweer van PostNL hoeft dus niet te worden behandeld.
Proceskosten
5.17.
[de VOF] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van PostNL als volgt vastgesteld:
- kosten dagvaarding
90,62
- griffierecht
667,00
- salaris advocaat
1.126,00
(2,00 punten × € 563,00)
Totaal
1.883,62

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vorderingen van [de VOF] af,
6.2.
veroordeelt [de VOF] in de proceskosten, aan de zijde van PostNL tot dit vonnis vastgesteld op € 1.883,62,
6.3.
verklaart de in 6.2 gegeven proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen, mr. C.J-A. Seinen en mr. C. Witteman en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.

Voetnoten

1.Ti = tariefindicatie.
2.Parlementaire Geschiedenis Boek 6 BW, p. 969.
3.Zie o.m. HR 21 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0483; HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1974.
4.Zie o.m. HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2587; HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1974.
5.HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3818.
6.HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1345.
7.HR 6 april 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD4737.
8.Zie Parlementaire Geschiedenis Inv. Boek 6, p. 1521 en 1529. Vgl. de Toelichting bij artikel 3:44 lid 4 BW (P.G. boek 3, MvA II bij art. 3.2.10) en HR 11 januari 1957, ECLI:NL:HR:1957:139 en HR 29 mei 1964, ECLI:NL:HR:1964:AC4462.
9.Zie productie G10.