In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [voornaam minderjarige01] naar Kroatië. De vader, wonende in Kroatië, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn kind, dat zonder zijn toestemming naar Nederland was gebracht door de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn zoals bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank oordeelde dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland ongeoorloofd was, aangezien de vader geen toestemming had gegeven en het gezagsrecht niet gezamenlijk werd uitgeoefend. De rechtbank heeft de terugkeer van de minderjarige gelast, met als uiterste datum 12 december 2022, en de moeder opgedragen om de benodigde reisdocumenten te verstrekken indien zij nalaat om het kind zelf terug te brengen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de benoeming van de bijzondere curator is voortgezet voor de duur van een eventueel hoger beroep. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie kinderrechters.