ECLI:NL:RBDHA:2022:12112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
NL21.19037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de vreemdeling, een Somalische man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De vreemdeling betoogde dat hij niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, omdat hij vreest voor indirect refoulement in Frankrijk, waar de asielprocedure en opvangvoorzieningen volgens hem tekortschieten. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. De vreemdeling heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de situatie in Frankrijk zodanig is veranderd dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ernstige structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure of opvang in Frankrijk. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij niet kan rekenen op bescherming door de Franse autoriteiten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de vreemdeling om hulp te zoeken bij de Franse autoriteiten en dat de Franse overheid zich inzet voor de behandeling van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19037

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft als zaaknummer NL22.19038.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 14 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Dirir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, die naar zijn zeggen geboren is op [geboortedatum] 1993 en de Somalische nationaliteit bezit, heeft op 19 maart 2022 hier te lande een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder onderzoek gedaan naar de vraag wie verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 augustus 2016 in Zweden en op 19 juli 2018 en 17 juni 2021 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2. Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij in 2013 uit Somalië is vertrokken. Hij is via Kenia, Rwanda en Soedan naar Libië gereisd. In Libië heeft hij drie jaar vastgezeten bij mensenhandelaren die geld wilden zien. Vanuit Libië is eiser met een bootje naar Italië gegaan. Vanuit Italië is hij met de trein verder gereisd naar Zweden. Eiser is op 21 augustus 2016 in Zweden gearriveerd. Hij heeft daar om internationale bescherming verzocht, maar dat verzoek is afgewezen. Vervolgens is hij in juni 2018 vanuit Zweden naar Frankrijk vertrokken. In Frankrijk heeft hij in 2018 asiel aangevraagd. Hij heeft in Frankrijk maar één keer asiel aangevraagd en niet twee keer. De Franse autoriteiten hebben hem nooit gezegd dat hij zou worden overgedragen aan Zweden. Zijn asielaanvraag is in behandeling genomen. Hij heeft in Frankrijk de normale procedure doorlopen en zijn asielverhaal verteld. Zijn beroep werd in 2020 door de rechtbank ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Hij moest toen zijn vingerafdruk geven. Eiser heeft in Frankrijk opvang gehad totdat zijn aanvraag werd afgewezen. Op 13 maart 2022 heeft hij Frankrijk verlaten. Op 15 maart 2022 is hij in Nederland aangekomen.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De asielaanvraag van eiser wordt niet in behandeling genomen op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening), omdat is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft op 26 april 2022 de Franse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De Franse autoriteiten hebben dit verzoek op 10 mei 2022 geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
4. Gelet hierop is Frankrijk in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling de asielaanvraag van eiser. Dit komt slechts anders te liggen als verweerder ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening het asielverzoek zelf dient te behandelen, omdat ernstig gevreesd moet worden dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de lidstaat die in de eerste lidstaat als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, in dit geval Frankrijk, systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij deze beoordeling is ook het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218) van belang. Als blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. Verwezen zij ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:199).
5. Daarnaast kan op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Standpunt eiser
6. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij wil niet terug naar Frankrijk. Hij heeft na de afwijzing van zijn asielverzoek aldaar een jaar op straat rondgezworven. Op straat was hij nooit veilig. Toen hij ziek werd, kreeg hij geen medische hulp omdat hij geen zorgpasje had. In die periode heeft hij wel tijdelijke hulp gehad en verbleef hij in een tent van een kerk of moskee. Hij is een keer in zijn tent mishandeld en beroofd door dronken Arabieren. Hij heeft hiervan geen aangifte gedaan omdat de politie geen interesse heeft in mensen of zwervers die op straat leven. Hij kon ook niet naar de Franse politie, omdat hij de taal niet spreekt. Eiser is naar Nederland gekomen om asielrechtelijke bescherming te krijgen.
7. Naar de mening van eiser kan niet (langer) ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De negatieve ervaringen die hij heeft opgedaan worden bevestigd in objectieve bronnen. Het AIDA-rapport van 18 maart 2021 vermeldt dat Dublinterugkeerders die afkomstig zijn uit veilige landen van herkomst in de versnelde procedure behandeld worden. Verder zijn de omstandigheden voor steun en hulpverlening aan Dublinterugkeerders erg ingewikkeld. Bij aankomst op de luchthaven geeft de grenspolitie een ‘veilige doorgang’ (sauf-conduit) uit, waarin de prefectuur wordt vermeld waar de Dublinterugkeerders hun asielaanvraag moeten indienen. Deze prefectuur kan ver van Parijs liggen. De terugkeerders moeten de prefectuur zelfstandig bereiken; geen enkele organisatie of officiële dienst ontvangt hen hiervoor.
8. Als de betrokken prefecturen zich (wel) in de omgeving van Parijs bevinden, kunnen zich twee situaties voordoen. Enerzijds registeren sommige prefecturen de asielaanvragen
van Dublinterugkeerders niet en sturen zij deze naar het PADA (
platforme d’acueil de demandeurs d’asile). Toegang tot deze platforms is erg ingewikkeld en sommige Dublinterugkeerders moeten enkele weken wachten voordat ze een afspraak krijgen. Anderzijds registreren sommige prefecturen de asielaanvragen van Dublinterugkeerders onmiddellijk en sturen zij deze naar de OFII (
Office français de l’immigration et de l’intégration) om een verblijfplaats voor hen te vinden.
9. Dublinterugkeerders worden behandeld als gewone asielzoekers en krijgen daarom dezelfde opvangvoorzieningen, maar in de praktijk wonen veel personen die zijn onderworpen aan de Dublinprocedure echter op straat of in kraakpanden. Volgens een rapport van ECRE over huisvesting van asielzoekers schiet Frankrijk hierin voortdurend tekort. In 2018 kreeg slechts 44% van de geregistreerde asielzoekers toegang tot een opvanglocatie. In 2020 was het aantal asielzoekers met accommodatie veel lager dan het aantal personen dat een asielaanvraag had ingediend. In een artikel van The New Humanitarian geven advocaten aan dat een bewuste strategie van de Franse regering aan de wortel van het chronisch gebrek aan woonruimte voor asielzoekers staat. Dit met als doel om mensen te ontmoedigen om bescherming te vragen. In plaats van te investeren in woningen, pakt de Franse overheid geïmproviseerde kampen hardhandig aan. Artsen Zonder Grenzen publiceerde op 29 november 2019 een artikel waarin het opriep tot echte oplossingen voor migranten. Zij gaf aan dat een kamp ten noorden van Parijs, waarin 2000 mensen in provisorische tenten verbleven, ontruimd is. Samen met ander organisaties ziet zij een gebrek aan blijvende oplossingen en aanhoudend geweld tegen migranten in Parijs. Verder staat weliswaar in een rapport van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties dat Frankrijk in 2019 het aantal opvangplekken voor vluchtelingen en asielzoekers verdubbeld heeft, maar dat ondanks deze stap slechts de helft van het aantal aanvragen voor opvang wordt ingewilligd.
10. Eiser voert tevens aan dat uit het rapport van ECRE volgt dat de voorwaarden voor het ontvangen van hulp voor Dublinterugkeerders extreem gecompliceerd zijn. Het Rode Kruis probeert terugkeerders van juridische bijstand te voorzien. Gedurende de bestuurlijke fase is de toegang tot rechtsbijstand ongelijk en afhankelijk van het soort opvangvoorziening dat geboden wordt. Indien een asielzoeker in noodvoorzieningen is gehuisvest, krijgt hij geen directe steun.
11. Verder hebben asielzoekers op grond van het PUMA-systeem (
Universal Medical Protection) recht op gezondheidszorg. Sinds januari 2020 moet een derdelander evenwel 3 maanden in Frankrijk woonachtig zijn om een beroep te kunne doen op PUMA. Dit geldt ook voor Dublinterugkeerders. De 3-maandeneis heeft de toegang tot PUMA bemoeilijkt. De nationale wetgeving voorziet niet specifiek bepalingen voor toegang tot geestelijke gezondheidszorg. Asielzoekers kunnen in theorie gebruikmaken van psychiatrische of psychologische begeleiding dankzij hun ziektekostenverzekering, maar in de praktijk blijft de beschikbaarheid beperkt; veel professionals weigeren om niet-Franstalige patiënten te ontvangen. Ze weigeren om non-verbaal te communiceren of via tolken te werken.
12. Daarnaast wijst eiser erop dat de periode 2013-2019 in Frankrijk een gestage toename was van het aantal gedetineerde gezinnen met kinderen. In 2016 is Frankrijk vijf keer door het EHRM veroordeeld voor het detineren van kinderen. Volgens het EHRM mag dit alleen als laatste middel gebruikt worden. Daarnaast stelt het mensenrechtenrapport van US Department of State (USDOS) dat asielaanvraagformulieren in het Frans ingediend moeten worden, in het algemeen zonder door de overheid gefinancierde taalondersteuning.
13. Tot slot stelt eiser te vrezen voor indirect réfoulement gelet op het daar geldende asielbeleid dat volstrekt anders is dan in Nederland, hetgeen volgens eiser blijkt uit vier bij dit aanvullend beroepschrift gevoegde stukken, te weten:
- informatie van WorldData.info betreffende aanvragen en vluchtelingenaantallen (per ontvlucht land) in Frankrijk in de jaren 2000 – 2021, betreffende aanvragen per
nationaliteit en de percentages inwilliging en afwijzing daarvan en een overzicht van de hoeveelheid in Frankrijk levende migranten;
- informatie van WorldData.info betreffende het aantal vluchtelingen uit Somalië, de ontwikkeling van de vluchtelingenstroom uit Somalië in de jaren 2000 – 2021, de aantallen ingewilligde en afgewezen Somalische vluchtelingen in de verschillende ontvangstlanden en het aantal vluchtelingen dat door Somalië zelf wordt ontvangen;
- het in ‘Voices of the Field’ van 6 februari 2019 opgetekende verhaal van de Somalische vluchteling Asad;
- een artikel van 9 maart 2021 over een Somalische vluchteling die tijdens de covid-pandemie de opvang diende verlaten en op straat moest leven.
Standpunt verweerder
14. Verweerder ziet – kort gezegd – in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De beoordeling
15. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder ten aanzien van Frankrijk in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816) en 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256).
16. Eiser heeft met zijn verklaringen over hetgeen hem in Frankrijk is overkomen en met de bronnen waarnaar hij in zijn beroepsgronden heeft verwezen niet aannemelijk gemaakt dat hiervan ten aanzien van Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan. Ofschoon uit die informatie blijkt dat zich ook voor Dublinterugkeerders problemen kunnen voordoen of hebben voorgedaan op onder andere het gebied van (de bereikbaarheid) van de opvang, registratie van de aanvraag, en toegankelijkheid tot medische zorg, komt daar niet het beeld uit naar voren dat in Frankrijk sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen die een vrees voor een met een artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling bij terugkeer naar Frankrijk reëel maken. Uit onder meer het door eiser genoemde rapport van AIDA volgt weliswaar dat de asielopvang in Frankrijk gebreken kent, maar niet dat de situatie voor Dublinterugkeerders in Frankrijk wezenlijk is veranderd ten opzichte van de situatie die volgt uit de landeninformatie die al is beoordeeld door de Afdeling in zijn uitspraken van 21 april 2021 en 17 juni 2021. Eiser heeft niet verwezen naar informatie van meer recentere datum die een significant ander beeld schetst. Eveneens van belang acht de rechtbank dat uit de informatie waarnaar eiser heeft verwezen, blijkt dat de situatie van asielzoekers de Franse overheid niet onverschillig laat. Zo heeft president Macron in 2017 als doel gesteld om alle asielzoekers te huisvesten en is in 2019 in Frankrijk het aantal opvangplekken voor vluchtelingen en asielzoekers verdubbeld. Dat er nog problemen zijn in de praktische uitvoering, laat deze inspanning van de zijde van de Franse autoriteiten onverlet. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat de Franse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Bij voorkomende problemen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Franse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is. De rechtbank overweegt voorts dat de informatie dat Frankrijk vijf keer door het EHRM veroordeeld is voor het detineren van kinderen gedateerd is en – los daarvan – eiser niet persoonlijk raakt, nu hij een alleenstaande volwassen man is. De relevantie van het feit dat het USDOS stelt dat aanvraagformulieren in het Frans ingediend moeten worden, ontgaat de rechtbank eveneens, nu gesteld noch gebleken is dat eiser in het verleden moeite heeft gehad met het indienen van een asielaanvraag en het invullen van de formulieren.
17. De verklaring van eiser dat hij in Frankrijk mishandeld en beroofd is, maken het vorenstaande niet anders. Deze verklaring neemt niet weg dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. Hierbij is van belang dat Frankrijk partij is bij het EVRM. Bij voorkomende problemen kan en mag daarom van eiser verlangd worden dat hij de hulp of bescherming van de Franse autoriteiten of daarvoor geschikte instanties inroept. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten van Frankrijk hem niet kunnen of willen helpen. Eiser heeft immers geen aangifte gedaan of hulp gezocht bij de Franse autoriteiten. Dat eiser geen Frans spreekt is onvoldoende voor de aanname dat de Franse politie hem niet wil of kan helpen. Van eiser mag op dat punt meer inspanning worden verwacht.
18. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat een asielzoeker na de afwijzing van zijn asielaanvraag uit de opvang wordt verwijderd, niet wezenlijk verschilt met de situatie hier te lande. Ook in Nederland kan het zo zijn dat een asielzoeker geen recht meer heeft op opvang nadat zijn asielaanvraag is afgewezen. Na een definitieve beslissing op een asielaanvraag kunnen geen rechten meer worden ontleend aan de Opvangrichtlijn. Dit volgt ook uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 16 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:1163).
19. Met betrekking tot de verklaring van eiser, dat hij persoonlijk heeft ervaren dat de medische voorzieningen in Frankrijk niet goed genoeg waren en geen medische hulp kreeg toen hij was uitgeprocedeerd omdat hij geen zorgpasje (meer) had, wordt overwogen dat dit evenmin leidt tot het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Nog daargelaten dat eiser op dat moment kennelijk al was uitgeprocedeerd, had het op zijn weg gelegen om zich daarover te beklagen bij de (hogere) Franse autoriteiten of de daarvoor in Frankrijk aangewezen instanties. Gesteld noch gebleken is dat eiser dat heeft gedaan of voor hem die mogelijkheid niet bestond.
20. Met betrekking tot de stelling dat eiser vreest voor indirect réfoulement bij terugkeer naar Frankrijk overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat er sprake is van structurele gebreken in de asielprocedure en opvang van asielzoekers in Frankrijk. Eiser heeft in Frankrijk een asielaanvraag in kunnen dienen. Uit zijn verklaringen blijkt dat deze asielaanvraag in behandeling is genomen en dat hij hier ook een beslissing op heeft gekregen. Eiser heeft in het gehoor niet verklaard, en ook verder niet gesteld en onderbouwd, dat hij geen adequate rechtsbijstand heeft gehad of dat de behandeling van zijn asielverzoek onzorgvuldig is geweest. Verder garandeert Frankrijk met het claimakkoord dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook
niet.
21. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat eiser niet heeft aangetoond dat er tussen Frankrijk en Nederland een evident en fundamenteel verschil bestaat in beschermingsbeleid voor Somalische asielzoekers. Zo heeft eiser geen informatie overgelegd waaruit volgt dat Frankrijk onder vergelijkbare omstandigheden een ander beleid voor Somalische asielzoekers voert dan Nederland. Het enkele verschil in inwilligingspercentages is onvoldoende om die conclusie te trekken. Of een asielaanvraag wordt ingewilligd hangt in overwegende mate af van de individuele merites van de zaak. De rechtbank verwijst tevens naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1885) waarop verweerder zich beroept. Hierin overweegt de Afdeling dat deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, in haar uitspraak van 13 juni 2022 (NL22.9008), terecht heeft overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verschil tussen het Franse en het Nederlandse beschermingsbeleid voor Somaliërs zo evident en fundamenteel is dat zij door overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op réfoulement. Bovendien heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de Franse rechter hem niet zal beschermen tegen een onmenselijke behandeling als hij dat risico bij terugkeer naar Somalië loopt. Uit het Franse claimakkoord volgt verder dat eiser niet tot aan de (hoogste) Franse rechter heeft doorgeprocedeerd. De Franse autoriteiten hebben immers het claimverzoek van Nederland geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Eiser heeft geen stukken overlegd waaruit iets anders blijkt.
22. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat er voor verweerder geen enkele aanleiding is om de asielaanvraag van eiser verplicht dan wel onverplicht aan zich te trekken.
23. Het beroep is ongegrond.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van ’t Klooster, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 oktober 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.