ECLI:NL:RVS:2022:1885

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
202203667/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en toepassing Dublinverordening

Op 6 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 18 mei 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 13 juni 2022 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C. Lucassen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De rechtsvraag in deze zaak betreft de toepassing van de Dublinverordening en de vraag wanneer de staatssecretaris een vreemdeling niet mag overdragen aan een andere lidstaat. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken, ECLI:NL:RVS:2022:1862 en ECLI:NL:RVS:2022:1864, deze vraag beantwoord. De Afdeling concludeert dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico bestaat op refoulement bij overdracht aan Frankrijk, gezien het verschil in beschermingsbeleid tussen Frankrijk en Nederland voor Somalië. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen.

Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.

Uitspraak

202203667/1/V3.
Datum uitspraak: 6 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante], mede voor haar minderjarige kind,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 juni 2022 in zaak nr. NL22.9008 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 13 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C. Lucassen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De in de grieven opgeworpen rechtsvraag over wanneer de staatssecretaris een vreemdeling niet met toepassing van de Dublinverordening mag overdragen aan een andere lidstaat wegens een reëel risico dat die vreemdeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest wordt uitgezet naar het land van herkomst, heeft de Afdeling bij uitspraken van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:1862 en ECLI:NL:RVS:2022:1864, beantwoord. De algemene overwegingen van die uitspraken zijn ook in deze zaak van toepassing. Toepassing van die overwegingen op deze zaak, leidt tot het oordeel dat de rechtbank in dit geval terecht heeft overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verschil tussen het Franse en het Nederlandse beschermingsbeleid voor Somalië zo evident en fundamenteel is dat zij door haar overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op refoulement. Uit die uitspraken volgt bovendien dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen die over dit onderwerp gesteld zijn.
De grieven falen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022
846