ECLI:NL:RVS:2022:1885
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- D.A. Verburg
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en toepassing Dublinverordening
Op 6 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 18 mei 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 13 juni 2022 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C. Lucassen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De rechtsvraag in deze zaak betreft de toepassing van de Dublinverordening en de vraag wanneer de staatssecretaris een vreemdeling niet mag overdragen aan een andere lidstaat. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken, ECLI:NL:RVS:2022:1862 en ECLI:NL:RVS:2022:1864, deze vraag beantwoord. De Afdeling concludeert dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico bestaat op refoulement bij overdracht aan Frankrijk, gezien het verschil in beschermingsbeleid tussen Frankrijk en Nederland voor Somalië. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen.
Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.